Articles de revues sur le sujet « Dingen die niet voorbijgaan »

Pour voir les autres types de publications sur ce sujet consultez le lien suivant : Dingen die niet voorbijgaan.

Créez une référence correcte selon les styles APA, MLA, Chicago, Harvard et plusieurs autres

Choisissez une source :

Consultez les 41 meilleurs articles de revues pour votre recherche sur le sujet « Dingen die niet voorbijgaan ».

À côté de chaque source dans la liste de références il y a un bouton « Ajouter à la bibliographie ». Cliquez sur ce bouton, et nous générerons automatiquement la référence bibliographique pour la source choisie selon votre style de citation préféré : APA, MLA, Harvard, Vancouver, Chicago, etc.

Vous pouvez aussi télécharger le texte intégral de la publication scolaire au format pdf et consulter son résumé en ligne lorsque ces informations sont inclues dans les métadonnées.

Parcourez les articles de revues sur diverses disciplines et organisez correctement votre bibliographie.

1

Goudswaard, A. N., C. J. in ‘t Veld et R. Dijkstra. « Van richtlijnen, de dingen die niet voorbijgaan ». Huisarts en wetenschap 53, no 1 (janvier 2010) : 51–54. http://dx.doi.org/10.1007/s12445-010-0014-7.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
2

Six, Fred. « Van oude verhalen, de dingen die niet voorbijgaan (Eric De Volder) ». Documenta 22, no 1 (22 mars 2019) : 56–61. http://dx.doi.org/10.21825/doc.v22i1.10293.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
3

 . « De dingen die voorbijgaan ». Maatwerk 7, no 1 (février 2006) : 42. http://dx.doi.org/10.1007/bf03070638.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
4

Ouwendorp, C. « Het Probleem Van Het Universele en Individuele ». Philosophia Reformata 59, no 1 (17 décembre 1994) : 26–57. http://dx.doi.org/10.1163/22116117-90000072.

Texte intégral
Résumé :
Een belangrijke en steeds terugkerende vraag in de geschiedenis van het wijsgerig denken met betrekking tot het probleem van het universele en individuele is: hoe is het mogelijk dat in een wereld van individuele dingen (particularia) gezegd kan worden dat de dingen uniek zijn en nochtans gelijkenis met elkaar vertonen en dus kennelijk niet volstrekt uniek zijn. Hoe kunnen we één en dezelfde eigenschap toeschrijven aan onderscheiden dingen. Of zoals door sommigen bij voorkeur geformuleerd: Hoe kunnen we één en hetzelfde prediceren van vele onderscheiden dingen. Sommigen menen dat dit naast het accepteren van particularia ons noopt te spreken over universalia. Naast het spreken over individuele mensen, paarden, bomen, stenen, rode dingen enz. bestaat er ook iets universeels, zoals mens-zijn, paard-zijn, boom-zijn, steen-zijn, roodheid enz., kortom datgene wat mensen, paarden, bomen, stenen, rode dingen enz. gemeenschappelijk hebben. De realisten zeggen, ondanks alle verschillen, dat universalia niet gereduceerd, niet herleid kunnen worden, tot particularia. De nominalisten aanvaarden, ondanks alle verschillen, alleen individuele dingen in de werkelijkheid, terwijl het universele slechts bestaat in de menselijke geest als woorden (nomina) of als concepten (conceptualisten).
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
5

Beekman, Klaus. « Dingen waarover men niet hoort te spreken ». Internationale Neerlandistiek 55, no 3 (1 novembre 2017) : 269–71. http://dx.doi.org/10.5117/in2017.3.beek.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
6

Oosterbaan, Warna. « Mensen en dingen zijn aan elkaar uitgeleverd ». Tijdschrift Sociologie 4 (2023) : 39–43. http://dx.doi.org/10.38139/ts.2023.05.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
7

Devriese, Luc. « Abrahamstraat en Apostelhuizen - de namen ». Ghendtsche Tydinghen 47, no 1 (1 janvier 2018) : 16–18. http://dx.doi.org/10.21825/gt.v47i1.16864.

Texte intégral
Résumé :
Twee bijbelse straatnamen, niet middeleeuws. Marcus van Vaernewijck schreef erover in zijn heel merkwaardige ‘Geschiedenis van België’ (eerste uitgave in 1559): ‘Voorders hebben menigvuldige andere dingen naemen daer men den oorsprong niet meer van weet; en aldus staet naer onzen tyd te gebeuren van de Abraham- en Apostel-straeten, wanneer de beelden zullen af zijn, na de welke sij nu genoemt worden’
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
8

Devriese, Luc. « Abrahamstraat en Apostelhuizen - de namen ». Ghendtsche Tydinghen 47, no 1 (1 janvier 2018) : 16–18. http://dx.doi.org/10.21825/gt.v47i1.16864.

Texte intégral
Résumé :
Twee bijbelse straatnamen, niet middeleeuws. Marcus van Vaernewijck schreef erover in zijn heel merkwaardige ‘Geschiedenis van België’ (eerste uitgave in 1559): ‘Voorders hebben menigvuldige andere dingen naemen daer men den oorsprong niet meer van weet; en aldus staet naer onzen tyd te gebeuren van de Abraham- en Apostel-straeten, wanneer de beelden zullen af zijn, na de welke sij nu genoemt worden’
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
9

Gorissen-van Eenige, Marielle. « De dingen zijn niet altijd wat ze lijken ». Psychopraktijk 6, no 1 (février 2014) : 40. http://dx.doi.org/10.1007/s13170-014-0016-4.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
10

van Wijck, Frank. « ‘Je leert van de dingen die je niet verwacht’ ». Tandartspraktijk 45, no 1 (31 janvier 2024) : 38–41. http://dx.doi.org/10.1007/s12496-024-0010-x.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
11

Jang, Sung-Hyun. « The Conflict Between Timelessness and Temporality in Louis Couperus' NovelVan Oude Mensen, de Dingen Die Voorbijgaan ». Dutch Crossing 17, no 49 (juin 1993) : 97–106. http://dx.doi.org/10.1080/03096564.1993.11784003.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
12

Philips, J. F. R. (Rudolf). « Retrospectie en toekomstverwachting. Enkele overpeinzingen en gedachten naar aanleiding van het 25-jarig bestaan van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg ». Studies over de sociaaleconomische geschiedenis van Limburg/Jaarboek van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg 19 (12 janvier 2023) : 1–43. http://dx.doi.org/10.58484/ssegl.v19i12839.

Texte intégral
Résumé :
De inhoud van deze aflevering van het Jaarboek staat in afwijking van het gebruikelijke schema thans vooral in het teken van de herdenking van het vijfentwintigjarig bestaan van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg. Wij meenden aan onze eigen geschiedenis niet te mogen voorbijgaan en hebben daaraan een aparte bijdrage gewijd, waarin een terugblik wordt gegeven op de oorsprong en de historie van het instituut en waarin mede enige programmatische gedachten zijn ontwikkeld voor de toekomst. Als bijlage bevat dit artikel een literatuurlijst van de geschriften, die sedert 1950 door de medewerkers van het Sociaal Historisch Centrum werden samengesteld.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
13

Blokdijk, Hans. « Omgaan met gedogen ? » Maandblad Voor Accountancy en Bedrijfseconomie 75, no 9 (1 septembre 2001) : 396–98. http://dx.doi.org/10.5117/mab.75.21781.

Texte intégral
Résumé :
In het aprilnummer van dit blad stelt Philip Wallage in een column het gedoogbeleid aan de orde, uiteraard naar aanleiding van ‘Enschede’ en ‘Volendam’. Hij eindigt met de beschrijving van een ‘diagnostic’ -systeem van ‘control’, dat uit vijf componenten bestaat. Dat stelsel is echter onvolledig: wat een beleid tot een gedoogbeleid maakt, is dat overtredingen niet bestraft worden. Wallage noemt drie invalshoeken en daarmee samenhangende beheersingssystemen om ‘om te gaan met gedogen van het niet naleven van regels’. Dit lijkt mij een vreemde probleemstelling, maar ook op de invalshoeken valt het een en ander af te dingen.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
14

van Amstel, Walther Ploos. « Ik moet steeds meer dingen doen die ik niet kan, niet wil en nooit zal leren ! » TBV – Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde 18, no 1 (janvier 2010) : 21. http://dx.doi.org/10.1007/s12498-010-0009-0.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
15

de Wit, Rebekka. « Woorden, uitgesproken bij het doctoraat van Lucas Vandervorst ». FORUM+ 28, no 2 (1 juin 2021) : 68–71. http://dx.doi.org/10.5117/forum2021.2.009.wit.

Texte intégral
Résumé :
Op 8 december 2019 verdedigde Lucas Vandervost, acteur, regisseur, docent en medeoprichter van theatergezelschap De Tijd, zijn doctoraat in de kunsten. (De dag klonk overigens niet als een verdediging. Er waren heel veel mensen, veel muziek en veel lasagne. De dag klonk eerder als een bruiloft, maar dat zal vooral voor het publiek zo zijn geweest). Freek Vielen en ikzelf mochten het eerste exemplaar van zijn doctoraat met de titel De hiel van Kuifje in ontvangst nemen. In wat volgt zult u de woorden lezen die ik uitsprak bij die gelegenheid. De bladspiegel en het gebrek aan interpunctie lijken te suggereren dat het een gedicht is, maar het is opgeschreven om te kunnen voorlezen. Er zijn dingen die aan u voorbij zullen gaan als u er niet bij was en als u Lucas niet kent. Het is de hoop dat mijn achting voor Lucas en mijn achting voor zijn taal – die mij hielp om te gaan met vrijwel alles – enigszins spreekt uit deze speech.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
16

Allen, Rose Mary, Annette Merz, George Harinck et Martijn Stoutjesdijk. « Kerk en slavernij in het Nederlandse koloniale rijk ». Handelingen : Tijdschrift voor Praktische Theologie en Religiewetenschap 50, no 1 (28 mars 2023) : 33–42. http://dx.doi.org/10.54195/h.13900.

Texte intégral
Résumé :
“Mijn vader was dood en ik was slaaf geworden. […] Vreeselijk is het gevangen genomen te worden, slaaf te zijn. […] Ik moest mede naar de tuinen om te arbeiden, mijn meester helpen bij de vischvangst. Dat alles was te dragen, maar telkens het woord slaaf te hooren, dat was voor mij, een vrijgeborene, de grootste ellende. God heeft deze dingen ten goede gekeerd. Ik ben nu niet meer boos op de menschen van Koredo; weet gij wat ik het liefst wilde? Onder hen, de vrijen en de slaven, vertellen hoe lief God de menschen heeft.” (Van der Roest, 1920)
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
17

Acharya, Anit. « Halogens—‘Letting go’ of the ‘Ex Factor’ ». Homœopathic Links 34, S 01 (mars 2021) : 014–16. http://dx.doi.org/10.1055/s-0041-1731846.

Texte intégral
Résumé :
AbstractDe halogenen behoren op grond van hun positie in het periodiek systeem tot Groep VIIA. Dit betekent dat zij zeven valentie-elektronen hebben en een extra elektron nodig hebben om het octet te completeren, hetgeen wijst op hun snelle reactieve vermogen. Het kernthema van de halogenen is het gevoel verraden of gekwetst te zijn. Om met dergelijke gevoelens om te gaan, klampen zij zich vast aan de mensen om hen heen. Om te voorkomen dat de relatie wordt verbroken, grijpen zij naar dingen waarnaar zij verlangen en proberen zij te vluchten om de afwijzing niet onder ogen te hoeven zien. Zij beseffen hun vergissing wanneer zij toch afgewezen worden en houden ze dan op tegen te stribbelen. Ze “laten de situatie los”; ze wenden zich af. Dit zijn de mislukte kanten van halogenen. Het voorvoegsel in dit stadium is ‘ex’. Ze zetten zichzelf vrijwillig of gedwongen uit de situatie; expiratie, geëxcommuniceerd, extravagant. De halogenen en andere anionen hebben het gevoel dat zij, om niet gekwetst te worden, iets moeten doen, handelen, presteren; daarom worden zij “doeners” genoemd. Met het begrijpen van de halogenen vanuit het psychologische perspectief wordt ons begrip van deze groep samenhangend.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
18

Vollaard, Ben. « Wild tuinieren in een dichtbevolkt land : De ‘nette tuin’ als resultaat van groepsgedrag ». Waardenwerk (Journal of Humanistic Studies) 23, no 92 (2023) : 78–85. http://dx.doi.org/10.36254/ww.2023.92.07.

Texte intégral
Résumé :
De typische tuin in Nederland is netjes aangeharkt. Dat heeft te maken met de vele dicht op elkaar staande woningen met een tuin. Een aangeharkte tuin geeft namelijk het signaal: hier wonen sociaal aangepaste mensen. Wie daar niet in meegaat, plaatst zich buiten de groep. Dit staat wild tuinieren in de weg. Door het duidelijk inkaderen van wilde stukken is een onderscheid te creëren tussen slecht onderhouden en ‘natuurlijk bedoelde’ tuinen. Tuinen kunnen veel betekenen als habitat voor plant en dier – als ze wilder worden gehouden. Blaadjes kunnen hiervoor blijven liggen; stengels van uitgebloeide planten kunnen blijven staan; het gazon kan minder vaak worden gemaaid. Egels vinden dan makkelijker schuilplekken, hommels laven zich aan inheemse bloemen, vogels komen dankzij zaadjes aan verdroogde stengels de winter door. De teugels wat laten vieren scheelt de tuinbezitter ook tijd. Het mes snijdt dus aan twee kanten. Toch is de typische tuin in Nederland niet wild, eerder netjes en overzichtelijk. Dit betekent vooral dat er dingen níet zijn. Niet al te grote bomen en ook geen rimboe, oftewel dicht opeenstaande hoge struiken en bomen. Geen onkruid tussen de stenen of het grind. Geen afgevallen takken en bladeren en ook geen uitgebloeide en verdorde planten. Geen onkruid en mos in het gazon. Wat steekt hierachter? Hebben de meeste Nederlanders een ingeboren voorkeur voor geordend, strak, schoon – en offeren ze daar hun tijd en een tuin waar wat gebeurt aan op – of is hier wat anders aan de hand? Dit laatste is goed mogelijk. Een tuin is namelijk niet alleen iets individueels, maar ook een bij uitstek voor anderen zichtbaar bezit. Voor in het oog springende zaken zoals de voor de deur geparkeerde auto (Sexton en Sexton 2014) en zelfs de vensterbank aan de straatzijde (Stengs 2014) weten we dat groepsgedrag een belangrijke rol speelt. Zou dat ook opgaan voor de tuin?
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
19

Fassin, Didier. « Humanisme:Een kritische herwaardering ». Waardenwerk (Journal of Humanistic Studies) 24, no 94-95 (décembre 2023) : 80–87. http://dx.doi.org/10.36254/ww.2023.94-95.06.

Texte intégral
Résumé :
Op de laatste bladzijde van De Woorden en de dingen, zijn reis naar de bronnen van de menselijke wetenschappen, beweert Foucault het volgende: ‘Zoals de archeologie van ons denken gemakkelijk laat zien, is de mens een uitvinding van recente datum. En een die misschien zijn einde nadert.’ Zou het dan kunnen dat we het moment beleven dat hij voorspelde, wanneer ‘de mens zou worden uitgewist, als een gezicht getekend in het zand aan de rand van de zee’? We zouden in de verleiding kunnen komen om dat te denken, nu profeten in de antropologie en aangrenzende disciplines aankondigen dat de tijd van het niet-menselijke, van het postmenselijke, of van het voorbij-het-menselijke is aangebroken. Sterker nog, als het menselijke er niet meer zou zijn, zou het concept humanisme het verdwijnen van zijn object waarschijnlijk niet overleven. Als parafrase van de provocerende opmerking van Jean-Paul Sartre over de gekoloniseerde en de kolonisator, zouden we kunnen zeggen dat wanneer antropologen en anderen in hun projecten ´de mens’ uitwissen, ze ‘twee vliegen in één klap slaan’: de mens, en wat hem vertegenwoordigt, het humanisme. Zo’n symbolische moord is in feite waar Foucault zelf toe opriep in zijn vroege interventies: ‘De meest belastende erfenis van de negentiende eeuw, waarvan het hoog tijd is om er afstand van te nemen, is het humanisme’, zegt hij in een interview niet lang na de publicatie van zijn essay. Ironisch genoeg is deze operatie van intellectuele zuivering misschien al uitgevoerd in het vakgebied waar het humanisme werd geboren. Opvallend genoeg bevat de Franse Dictionnaire d’éthique et de philosophie morale geen aparte ingang voor het humanisme. De term wordt slechts genoemd met verwijzing naar de termen ‘Erasmus’, ‘Individu’ en ‘Renaissance’. Nog drastischer is dat in de twintig bladzijden tellende index van The Oxford Handbook of Contemporary Philosophy het woord humanisme niet voorkomt, evenmin als de naam Foucault, omdat beide voor de hedendaagse denkers kennelijk minder relevant zijn dan ‘zombies’ en ‘Einstein’. De redacteuren van het boek erkennen evenwel dat ze hun lezers specifiek ‘een gevoel van de reikwijdte en opwinding van de hedendaagse analytische filosofie’ willen geven.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
20

Van Ees, H., et Theo Postma. « De illusie van onafhankelijkheid ». Maandblad Voor Accountancy en Bedrijfseconomie 78, no 9 (1 septembre 2004) : 398–403. http://dx.doi.org/10.5117/mab.78.21823.

Texte intégral
Résumé :
De aanbevelingen van de code Tabaksblat zijn ontleend aan ‘best practices’. De vraag rijst waarop ‘best practices’ zijn gebaseerd en wat er mee wordt beoogd. In dit artikel zal worden betoogd dat de code mogelijk de legitimiteit van corporate governance instituties, in het bijzonder de Raad van Commissarissen (RvC), vergroot, maar niet noodzakelijkerwijs het effectief functioneren van deze instituties. De argumentatie hiervoor is dat de code Tabaksblat vooral richtlijnen over de RvC geeft en weinig over het daadwerkelijke gedrag van de raad zegt. De resultaten van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen kenmerken van de RvC en de prestatie van de onderneming laten geen eenduidige interpretatie toe. Daartoe is vooral meer onderzoek nodig naar de onderlinge relatie tussen dergelijke kenmerken enerzijds en de besluitvormingsprocessen en activiteiten van de Raad anderzijds. Gepleit wordt voor onderzoek dat zich richt op het openen van deze Black box. Dit wordt toegelicht aan de hand van de discussie inzake onafhankelijkheid van commissarissen. Onze conclusie is dat de formele behandeling van het begrip onafhankelijkheid in de code Tabaksblat waarschijnlijk niet het beoogde effect zal sorteren. Dit vanwege de te beperkte invulling van het begrip en de veronachtzaming van de meer procesmatige aspecten van het functioneren van de RvC. Een vervolgcode zou naar onze mening meer moeten inspelen op hoe commissarissen met elkaar en met de raad van bestuur omgaan. Onafhankelijkheid wordt dan meer benaderd in termen van mentale onafhankelijkheid, ‘dingen anders zien’, goed geïnformeerd willen zijn en het denken van bestuurders willen uitdagen. Dit vraagt betrokkenheid van commissarissen en leiderschap van de voorzitter van de RvC. Op deze punten kunnen opleidingen voor commissarissen ook een rol spelen.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
21

Van Hennik, Robert. « Becoming a posthuman systemic nomad. Part II : Systemic Nomads. An Ecosophy ». Murmurations : Journal of Transformative Systemic Practice 3, no 2 (31 janvier 2021) : 1–29. http://dx.doi.org/10.28963/3.2.2.

Texte intégral
Résumé :
In the second part of the text “Becoming a posthuman systemic nomad”, I suggest ways in which systemic practitioners may become systemic nomads, reintegrating cybernetics and social constructionism and taking a new-materialist perspective on life. Systemic therapists may become “post human systemic nomads”, navigating and systemically learning in complex adaptive systems, in which we are relational responsible to all human and non-human actors in the networks that we produce and that we are produced by. Inspired by the philosophy of Deleuze and Guattari I made three cartographies for us, systemic nomads, navigating complexity in multi-actor systems. Systemic practitioners (from a new-materialist perspective) can co-create better ecological worlds if we are conscious of the effects of our actions in interdependent relationships with all actors in life, when – as nomads – we display systemic sensibility or intelligence (Senge, 2006) within systems of multi-actors. Abstract (Dutch) In dit tweede deel van de tekst “Becoming a posthuman systemic nomad” beschrijf ik hoe systeemtherapeuten en consulenten “systemische nomaden” kunnen worden door in hun denken en doen inspiraties uit de cybernetica, het sociaal constructionisme en het nieuw-materialisme te integreren. Systeemtherapeuten en ‘systemisch’ consulenten, die “systemische nomaden” worden, navigeren en leren navigeren in complex adaptieve multi-actor systemen. Zij ervaren een ‘relationele verantwoordelijkheid’ naar zowel humane als niet-humane (dingen, dieren, planten) actoren in de netwerken waartoe zij betekenisvol bijdragen, waarvan zij om betekenisvol voort te bestaan afhankelijk zijn. “Systemische nomaden”, bewust van de inter-afhankelijkheid tussen alle humane en niet-humane deelnemers in het multi-actor netwerk, kunnen mogelijk bijdragen in de co-creatie van betere ecologisch afgestemde leefwerelden. Geïnspireerd door de filosofie van Deleuze en Guattari maakte ik drie cartografieën die ons in dit proces van navigeren en leren navigeren kunnen helpen.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
22

Sauren, Daan. « Bruno Latour (2020), Het parlement van de dingen : Over Gaia en de representatie van niet-mensen. Amsterdam : Boom, pp. 152, € 22,50 ». Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte 114, no 2 (1 juillet 2022) : 204–9. http://dx.doi.org/10.5117/antw2022.2.012.saur.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
23

Fortuin, Nienke. « Overheersing, rentmeesterschap of holisme ? » Handelingen : Tijdschrift voor Praktische Theologie en Religiewetenschap 48, no 3 (15 décembre 2021) : 19–28. http://dx.doi.org/10.54195/h.11360.

Texte intégral
Résumé :
In veel culturen heeft water een religieuze of spirituele betekenis. Voor een goed waterbeheer is het dan ook belangrijk dat we ons bewust zijn van het bestaan van verschillende ontologische visies op water (Jepson et al. 2017). Water speelt als oerelement een belangrijke rol in de scheppingsverhalen van vele culturen en tradities. Het leven is voortgekomen uit het water, en water symboliseert zowel leven, wedergeboorte als vernietiging (Peppard 2016, 286). Water komt voor in 514 verzen van de Nieuwe Bijbelvertaling, waar het zich in allerlei facetten toont: als oerkracht, als zuiverend en reinigend element, als overrompelende, dreigende of vernietigende kracht en als levengevend beginsel. Water boetseert ons landschap, vormt ecosystemen, bevordert of belemmert het leven van flora en fauna en is onmisbaar voor onze samenlevingen, economieën en culturen (Peppard 2016, 285). Omdat de waterproblematiek waar we mondiaal voor staan niet alleen een kwestie is van technologische oplossingen maar ook van principiële keuzes, kan onze levensbeschouwing een belangrijke rol spelen bij het aanpakken van deze problemen (Chuvieco 2012). Onze levensbeschouwing is verbonden met de wijze waarop we omgaan met de natuur. Geertz (1973, 89, 126-127) stelt dat religies een betekenisvolle relatie demonstreren tussen de waarden van mensen (ethos) en hun beeld van hoe de dingen zijn in de onversneden realiteit; hun meest omvattende idee van orde (world view). Enerzijds biedt onze levensbeschouwing een model van de werkelijkheid, omdat deze een beknopte formulering geeft van de aard van de werkelijkheid. Onze levensbeschouwing biedt een kosmologie die ingaat op het ontstaan van het universum en een ontologie die inzicht biedt in ons zijn ten opzichte van het zijn van andere levende wezens. Anderzijds biedt onze levensbeschouwing een model voor de werkelijkheid, omdat deze ons als het ware een sjabloon aanreikt om daadwerkelijk een werkelijkheid met een zodanig karakter voort te brengen (Geertz 1973, 95, 123). Onze levensbeschouwing biedt een waardeleer (axiologie) die richtlijnen verschaft voor ons handelen. Onze levensbeschouwing biedt dus niet alleen een model van onze relatie tot het ons omringende water, maar ook een model voor hoe we ten opzichte van dit water dienen te handelen. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Welke relatie tussen mens en water volgt uit onze levensbeschouwing, en hoe weerspiegelt zich dat in onze omgang met water?
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
24

Smit, Annika. « Onderzoek naar kritische politieprestaties : Over leven van een wetenschapper ». Waardenwerk (Journal of Humanistic Studies) 24, no 94-95 (décembre 2023) : 13–23. http://dx.doi.org/10.36254/ww.2023.94-95.01.

Texte intégral
Résumé :
Mijn hoofd voelt zwaar en in mijn lijf waart een diep gevoel van verdriet. Gisteren belde mijn zus, ze had gedroomd dat het niet goed met me ging. Mijn dochter heeft nachtmerries die te maken hebben met mijn werk. De spanning loopt op en ik weet: mijn weg hieruit begint met accepteren, opzoeken wat zich in mij roert, en dat verdragen. Dan dienen zich inzichten aan en kan ik verder. Maar eerst moet ik tijd en ruimte vinden om hier doorheen te gaan, door wat zich roert in mij. Dit proces manifesteert zich bij tijd en wijle als een strijd – en zodra ik geen strijd meer voer, zie ik hoe ik er deze keer doorheen kan gaan. Na een onrustige nacht zit ik naar de Waal te turen; en dan begin ik te schrijven aan dit artikel voor Waardenwerk. De eerste woorden zet ik digitaal op papier en ik word kalm; ik voel hoe verdriet naar boven komt dat zich een weg baant naar buiten toe. Mijn ervaringen als onderzoeker van weerbaarheid bij de politie doe ik op vanuit een ongebreidelde nieuwsgierigheid. Deze wordt voortdurend verder aangewakkerd door waarnemingen die tegelijkertijd indrukwekkend en schemerachtig onscherp kunnen zijn, waar ik vaak eerst niet zoveel touw aan vast kan knopen en die leiden tot twijfel en onzekerheid. Gevoed door allerlei signalen (om mij heen, in mijzelf ) word ik ertoe aangezet te onderzoeken wat soms nog in volstrekt duister ligt. Dit betreft regelmatig dingen op andere domeinen of lagen dan waar de politie expliciet mijn expertise voor vraagt en bovendien vele malen gevoeliger liggen en vertrouwelijker zijn dan wat men op het oog heeft. De politie verzoekt mij om zekerheden te geven of die tenminste op korte termijn te ontwikkelen, daar waar ik zelf soms nog volledig in het duister tast. De behoefte aan zekerheid van de politie is in lijn met hoe ‘de wetenschap’ werkt, die aanstuurt op verslaglegging van gepolijste producten van onderzoek. Terwijl een dergelijke product- verslaglegging naar mijn ervaring geen recht doet aan de regelmatig rauwe processen die eronder schuilgaan. Toegankelijk maken van die rauwheid vraagt naast logisch geordende informatie nog iets anders. Namelijk de overstijgende overdracht van ‘onzegbare’ ervaringen, door ze te benaderen zonder in woorden te kunnen vangen (zie Hamersma, 2008). Het huidige artikel is een uitnodiging om op beide lagen (logisch en overstijgend) te lezen.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
25

Wester, Fred. « De woorden en de dingen ». KWALON 14, no 2 (1 juin 2009). http://dx.doi.org/10.5117/2009.014.002.001.

Texte intégral
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
26

van der Lippe, Tanja. « Vrouwen dingen mee aan de top ». Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 29, no 4 (1 décembre 2013). http://dx.doi.org/10.5117/2013.029.004.373.

Texte intégral
Résumé :
Op de valreep van 2013 zijn vrouwen nog altijd sterk ondervertegenwoordigd in het hogere management. Qua arbeidsparticipatie van vrouwen bevinden we ons inmiddels wel in het goede gezelschap van Zweden en Denemarken, terwijl we in de jaren zeventig nog in het rijtje van landen als Italië en Griekenland stonden. Maar ondanks die sterke toename is de ongelijke verdeling van mannen en vrouwen over managementposities bepaald hardnekkig. Het is ook een verschijnsel waar velen een mening over hebben, getuige de aandacht hiervoor in de media de afgelopen tijd. Overheden, bedrijven, wetenschappers, en particulieren laten zich niet onbetuigd en dragen legio verklaringen aan: het zou vrouwen aan ambitie ontbreken, de organisatiecultuur is niet ingericht op meer vrouwen aan de top, er heerst nog steeds een old boys network, de stijging is overeenkomstig verwacht zou kunnen worden, en ga zo maar door. Als wetenschapper kan ik u al meteen verklappen dat de waarheid overigens zoals meestal wel ergens in het midden zal liggen, maar daar wil ik het hier niet met u over hebben. Ik wil graag beargumenteren dat ondanks het vele onderzoek en de aandacht die er voor is, misschien wel de verkeerde vragen zijn gesteld.Daarvoor eerst maar eens de cijfers. Aan lijstjes op dit terrein geen gebrek, zo is er de Female Board Index, de Volkskrant Top 200, en DeMedia100. Zij belichten allemaal net een ander aspect van het aantal vrouwen in managementposities, maar wijzen in dezelfde richting. Binnen de top van het bedrijfsleven, de top van de overheid en de top van de media zijn vrouwen minder aanwezig. Volgens het Emancipatiemonitor (2012) is het percentage vrouwen in Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen in de top 100 grootste bedrijven zo’n 10 procent (hoewel in Raden van Bestuur substantieel lager), en zo’n 30 procent in de non-profitsector en rijksoverheid. Voor de non-profitsector en rijksoverheid lijken deze getallen misschien rooskleurig, maar we moeten niet vergeten dat hier ook een groot percentage vrouwen werkt, in de gezondheidszorg is dat bijvoorbeeld 80 procent. Gaande op de carrièreladder neemt het aantal vrouwen bij elke trede steeds verder af. En dat verandert maar mondjesmaat. Ik hoor u zeggen dat het ook moet gaan om de laag onder de top. Als immers de kweekvijver weinig vrouwen kent, dan kan men niet verwachten dat er meer gelijkheid aan de top is. Die laag onder de top kent echter een veel groter percentage vrouwen dan uiteindelijk doorstroomt naar de top.Toch is ondanks de ruime aandacht nog steeds onbekend hoe het nu precies komt dat vrouwen in geringe mate zijn vertegenwoordigd in managementposities. Het is dan ook niet voor niks dat Instituut Gak onderzoek uitzette om dit te begrijpen. Dat onderzoek mogen wij, Afdeling Sociologie van de Universiteit Utrecht samen uitvoeren met Arbeid Opleidingen Consult. De postdoconderzoeker op het project is Lieselotte Blommaert.De eerste vraag die wij stellen, is in welke mate de kansen voor vrouwen zijn toegenomen om in hogere managementposities te komen. Interessant genoeg, hoeveel er ook over wordt gesproken, is de ontwikkeling van vrouwen in managementposities weinig bestudeerd. De studies die er zijn, zijn gebaseerd op (soms herhaalde) crosssecties. Dat leert wel dat vrouwen minder in managementposities zijn te vinden, maar niet hoe dat nu precies komt. We onderzochten het met het Nederlandse arbeidsaanbodpanel, inmiddels in beheer van het SCP. De resultaten laten zien dat het aantal vrouwen in managementposities sterk is toegenomen de afgelopen 25 jaar, en dan met name in posities waar zij aan 5 tot 19 of meer dan 20 personen leidinggeven. Het blijkt vooral de toename in human capital – opleiding en ervaring – te zijn die hiervoor heeft gezorgd. Onverwacht lijken gehuwde vrouwen met kinderen meer kans te hebben op een leidinggevende positie dan alleenstaande vrouwen, mits ze maar evenveel uren werken. Dit is wat ook meestal voor mannen wordt gevonden: gehuwde mannen zijn voor werkgevers aantrekkelijker. Interessant genoeg lijken contextuele omstandigheden als werkloosheid en de toegenomen positieve publieke opinie ten aanzien van vrouwen in managementposities er niet toe te doen. Het is dus niet zo dat wanneer er meer gender egalitaire opvattingen bestaan in de maatschappij, dit zomaar de weg vrij maakt voor vrouwen in managementposities. We zijn natuurlijk benieuwd of Nederland met deze resultaten uniek is. We zoeken daarom uit of in andere Europese landen human capital en uren werk net zo’n belangrijke rol spelen om vrouwen in managementposities aan te treffen.Een andere vraag die wij stellen, is niet zozeer hoeveel wordt leidinggegeven maar aan wie. De geringe vertegenwoordiging van vrouwen aan de top heeft de roep om het stellen van doelstellingen op verschillende plekken vergroot. Zo heeft de Nederlandse overheid als doel dat Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen uit ten minste 30 procent vrouwen moet bestaan. Ook is er de Charter Talent naar de Top; wanneer werkgevers dit ondertekenen, committeren zij zich aan instroom en doorstroom van vrouwen naar de top. Inmiddels zijn hier meer dan 200 bedrijven bij aangesloten, en hoewel deelname vrijwillig is, gaat er natuurlijk wel een bepaald reputatie-effect van uit. Ook Europa laat zich niet onbetuigd. Het Europees Parlement heeft onlangs een voorstel gesteund waarin wordt opgeroepen om voor 2020 ten minste 40 procent vrouwen in besturen van bedrijven te hebben. Quota zijn inmiddels ingevoerd in landen als Noorwegen en Frankrijk, en resultaten laten zien dat dit de stijging van het aantal vrouwen in hogere managementposities aanzienlijk heeft versneld. Maar we weten nog niet wie aan wie leidinggeeft. Wanneer vrouwen meer leidinggeven, doen ze dat dan aan vrouwen? En mannen aan mannen? Dat zou namelijk ook meer leren over ongelijkheid. Onze eerste analyse aan de hand van de European Social Survey en de European Working Conditions Survey leert dat de kans om een vrouwelijke leidinggevende te hebben zo’n zes keer groter is voor een vrouw dan voor een man in Europa. Nederland lijkt, gelet op deze ongelijkheid, vergelijkenderwijs overigens goed vanaf te komen, terwijl Portugal en Finland een grotere ongelijkheid op dit terrein lijken te vertonen.Uiteindelijk wensen we vanuit onze resultaten een interventiedatabase op te zetten voor overheid en bedrijfsleven waar zij kunnen leren van good practices. Eén advies is al te geven aan werkgevers: investeer in human capital en vooral ook in werkervaring van vrouwen omdat dit hun kansen op een managementpositie zo sterk vergroot. Daarbij blijft het volgende net zo belangrijk: ook al zouden vrouwen op een gegeven moment misschien evenveel leidinggeven als mannen, als dat met name aan vrouwen is, is het de vraag welke gelijkheid is bereikt tussen de seksen.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
27

Maes, André. « Mensen & ; Dingen geflitst : Winkels ». Van Mensen en Dingen : tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 11, no 3 (12 juillet 2013). http://dx.doi.org/10.21825/vmend.v11i3.5112.

Texte intégral
Résumé :
In deze bijdrage worden enkele types winkels, vooral uit·de periode omstreeks W.O. 1, aan de hand van foto’s geïllustreerd. Leidraad en inspiratie hiervoor is het unieke, maar jammer genoeg sinds lang uitverkochte boek van André Verbeke 'Het Gent van toen' (1982) waarin alle foto's niet enkel dode gevels en lege straten tonen, maar ook levende mensen. Die worden bovendien nog (voor zover mogelijk) met naam en toenaam aangegeven en stevig becommentarieerd.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
28

Van Keymeulen, Jacques. « Twee klasfoto's en twee portretten geconfronteerd ». Van Mensen en Dingen : tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 2, no 1 (11 février 2004). http://dx.doi.org/10.21825/vmend.v2i1.5325.

Texte intégral
Résumé :
Op de kaft van de tweede jaargang van Van Mensen en Dingen staanpaarsgewijs vier foto's: een oude en een recente klasfoto, en een oudeen nieuwe afbeelding van een man met een hoofddeksel. Ze behoevenenige uitleg; twee foto's zijn namelijk niet helemaal 'echt'.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
29

Evers, Jeanine. « Ieder vogeltje zingt … over Big Data en QDA-software ». KWALON 23, no 3 (1 septembre 2018). http://dx.doi.org/10.5117/2018.023.003.006.

Texte intégral
Résumé :
Stel, je zit voor je (promotie)onderzoek interviewmateriaal te coderen in een programma voor kwalitatieve analyse. Het valt je op dat Piet over de interventie die hij ondergaat, dingen zegt die een soort tijdsverloop van het resultaat indiceren, maar ook tegenstrijdigheid. Voorts meen je je te herinneren dat je iets dergelijks ook bij andere respondenten hebt gehoord. Wat zou het nu toch mooi zijn als je al deze uitspraken aan elkaar kunt koppelen, om zo het tijdsverloop en de contradicties inzichtelijk te maken! Helaas lukt dat niet in dit programma, daarvoor heb je een ander programma nodig, maar die analyseprogramma’s praten niet met elkaar, je kunt de data niet overbrengen!?!
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
30

Wester, Fred. « Bonobo’s zijn net mensen ». KWALON 19, no 2 (1 juin 2014). http://dx.doi.org/10.5117/2014.019.002.013.

Texte intégral
Résumé :
Ik heb er lang over gedaan, ik ben er nog steeds niet achter. Ik houd het er maar op dat Harrie Jansen stelt dat kwalitatief onderzoek en kwantitatief onderzoek niet wezenlijk van elkaar verschillen. Het zijn beide vormen van wetenschappelijk onderzoek en dus moeten ze zich aan de regels van wetenschappelijk onderzoek houden. Maar wat hij daarbij aandraagt, dat lijkt mij niet zo sterk.Ten eerste het uitgangspunt dat er een objectieve werkelijkheid bestaat. Volgens mij is dat een handige afspraak tussen volwassenen om de kinderen op te kunnen voeden. We kunnen dingen aanwijzen, en die noemen we koe, stoplicht of vies, en daarmee kun je leren hoe met de dingen om te gaan. De wetenschap van het alledaagse leven met zijn levenslessen, wie genoeg televisiekijkt wordt vanzelf een wijsneus.Maar als het gaat om wetenschap, dan wordt het toch wel wat ingewikkelder. Wat doet dat objectieve bij de werkelijkheid? Blijkbaar is de werkelijkheid te gewoon, te verwarrend of niet de echte werkelijkheid? Ceci is inderdaad geen pijp, maar een woord! Tenminste volgens de afspraak in de alledaagse werkelijkheid.Maar belangrijker volgens mij is de vraag die veel dichter bij het verschil tussen soorten onderzoek staat: is de werkelijkheid van de chemie gelijk aan die van de fysica, het recht of de economie? Zijn dat aparte werkelijkheden, deelwerkelijkheden, overlappende werkelijkheden of toch een en dezelfde werkelijkheid, zodat de kennis van het recht niet strijdig mag zijn met die van de chemie? Een werkelijkheid van objecten (dingen, processen) of vele werkelijkheden, met eigensoortige dingen en processen, waarvan hun eigenaardigheden alleen via eigensoortige methoden kunnen worden ontworsteld? Hoe kijken we eigenlijk tegen het onderwerp van onderzoek aan, is de werkelijkheid eigenlijk niet een denkbeeld, of beter een geheel waar in bepaalde kringen gedeelde ideeën over bestaan?‘Wij zijn ons brein’ geeft een context om onderzoek te doen naar depressies, en die verschilt nogal van ‘U bent wat u eet’.Ten tweede het uitgangspunt dat wij mensen zintuigen hebben, of beter dat de werkelijkheid waarneembaar is. Het eerste wat het wetenschappelijk onderzoek kenmerkt, is dat het iets gedaan heeft aan waarneming. De alledaagse ervaring is immers dat de mens wel zintuigen heeft, maar die van de buurman staan wat vreemd afgesteld! De kennis moet dus worden ontdaan van alledaagse waarneming, dat geeft alleen maar ruzie en onenigheid. Waarneming is ook veel te passief, je moet wel een beetje gericht bezig zijn: je moet observeren, zodat je een eigenschap kunt vaststellen of een kenmerk meten. De werkelijkheid, zou ik zeggen, is juist niet goed waarneembaar, daarom wordt er in allerlei beroepen zoveel werk van gemaakt om vast te stellen hoe het ermee zit (het is weliswaar geen pipe, maar wel zeer droog, althans voor plantjes en bejaarden, we raden luchtbevochtiging aan). In deze professionalisering van de waarneming zit een vorm van standaardisering, de Engelse duim, de Rijnlandse duim en die van de buurman zijn vervangen door een uitwisselbaar instrument. Afspraken dus, en die afspraken koppelen twee wezenlijke eigenschappen van observeren: concepties en dimensies.Bij concepties gaat het om eigenschappen van de onderzochte of beoogde werkelijkheid (kenmerk zoals bedoeld volgens de theorie) en bij dimensies gaat het om eigenschappen van de empirie (kenmerk zoals bepaald door het instrument).Wetenschap is dus inderdaad een spel zonder grenzen, want we hebben er een (blik op de) werkelijkheid bij verzonnen: de empirie. Wat Harrie zintuigen noemt, is dus inderdaad geen pipe, maar een professionele theorie over wat je kunt meten of bepalen met een archief van observaties, die van de eigenschappen zoals bepaald. Daarmee hebben we in het wetenschappelijk onderzoek te maken met twee versies van de werkelijkheid die we onderzoeken: de werkelijkheid zoals die in onze ideeën bestaat (en die we zouden willen begrijpen, meten en verklaren) en de werkelijkheid zoals die via onze instrumenten kan worden geobserveerd. Je kunt niet zonder de een of de ander: meten met instrumenten wordt een zinloos ritueel als er niet een probleem over de werkelijkheid achter zit; denken over de wereld wordt erg vrijblijvend als er niet waarnemingen bij worden betrokken.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
31

Borghans, Lex. « Drie manieren voor beleid om op de opkomst van robots te reageren ». Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 31, no 2 (1 juin 2015). http://dx.doi.org/10.5117/2015.031.002.137.

Texte intégral
Résumé :
De wereld verandert, maar veel dingen blijven hetzelfde. De laatste tijd is een discussie op gang gekomen over de gevolgen van de opkomst van robots voor de arbeidsmarkt. Het gebruik van robottechniek zou de komende jaren snel toenemen en gevreesd wordt dat veel werkgelegenheid hierdoor verloren zal gaan. In een bekende toespraak op het SZW-congres zei minister Asscher bijvoorbeeld: ‘Robots worden in hoog tempo toegankelijker, betrouwbaarder en goedkoper. Ze zijn goedkoop, snel, nooit ziek, werken 24 uur per dag. Ze vragen nooit om loonsverhogingen, worden niet vertegenwoordigd door vakbonden en staken niet. Voor een aanzienlijk deel van de bestaande banen zijn zij daardoor in staat om werknemers te vervangen.’ Hij sprak daarbij de vrees uit dat dit tot grote werkloosheid zal leiden.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
32

Hoebeke, Guy. « Mann und Frau im Märchen. » Van Mensen en Dingen : tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 2, no 1 (11 février 2004). http://dx.doi.org/10.21825/vmend.v2i1.5328.

Texte intégral
Résumé :
Dit boek, o.a. met Harlinda Lox (redactielid van Van Mensen en Dingen) als redactrice, handelt hoofdzakelijk over de betrekkingen tussen mannen en vrouwen. De zeventien bijdragen, geschreven door mannelijke en vrouwelijke auteurs, behandelen verschillende gevallen. Niet alleen van de verhouding tussen echtparen, maar ook van die tussen broeders en zusters, vaders en dochters, moeders en zonen is er sprake. Een bijzondere categorie zijn de helden, die geen blijvend contact hebben met vrouwen.LOX (H.), F RÜH (S.), SCHULTZE (W. ) ( red.) , Mann und Frau im Märchen: Forschungsberichte aus der Welt der Märchen. Kreuzlingen/München, Heinrich Hugendubel Verlag, 2002, 209 blz. (Veröffentlichungen der Europäischen Märchengesellschaft; Bd. 27)
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
33

van Dijk, Jan. « Reactie op forumartikel ‘Rapport Project X Haren revisited’ ». Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 43, no 2 (1 juin 2015). http://dx.doi.org/10.5117/2015.043.002.127.

Texte intégral
Résumé :
Vasterman en Wijfjes hebben ons rapport De weg naar Haren gedetailleerd op de snijtafel ontleed. Veel van hun kritiek is nuttig voor de discussie over de rol van de sociale en traditionele media in sociale bewegingen en mobilisaties, de relatie tussen sociale en traditionele massamedia en het verschijnsel mediahype bij deze relatie. Hun evaluatie dat over de kwaliteiten van het onderzoek het nodige valt af te dingen is echter overtrokken. Zij beseffen het bestaan van de tijdsdruk waaronder het onderzoek moest worden uitgevoerd en zij constateren dat weliswaar ‘in zeer korte tijd indrukwekkend veel materiaal is verzameld en geanalyseerd’. Het rapport kan gezien worden als een beleidsrapport gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Voor de lezers van beleidsrapporten kan men niet allerlei communicatiewetenschappelijke theorieën, formules van netwerkanalyse, gedetailleerde operationaliseringen van inhoudsanalyse, steekproeftrekkingen enzovoort voorschotelen. Dat hebben wij gedaan in de artikelen voor wetenschappelijke tijdschriften die wij daarna geschreven hebben. Helaas zijn die op het moment van schrijven nog niet gepubliceerd (Van Dijk, Van de Wijngaert & Ten Tije, forthcoming; Van de Wijngaert, Van Dijk & Ten Tije, forthcoming). Bij het schrijven van deze artikelen hadden wij achteraf gezien ook liever bepaalde vraagstellingen en methoden anders aangepakt dan toen onder grote tijdsdruk mogelijk was. Niettemin verdedigen wij de wetenschappelijke kwaliteit van het beleidsrapport.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
34

Deblock, Emilie. « 'Alles gaat over sex tegenwoordig. ' Lezersbrieven als kleurrijke facetten van het verleden. Een mentaliteitshistorische mozaïek van het denken over seksualiteit en sekse in Humo's Open Venster sinds 1960. » Van Mensen en Dingen : tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 3, no 3 (11 août 2005). http://dx.doi.org/10.21825/vmend.v3i3.5297.

Texte intégral
Résumé :
Aan de vooravond van de veranderingen die men later 'de seksuele revolutie' zou gaan noemen, verschijnt in Humo onder de titel 'Schande' een lezersbrief in dit verband. Dergelijke lezersbrief is niet ondenkb aar in de 21 e eeuw. Mensen reageren nog steeds op wat voor hen ' te ver gaat' , ook al gaat dat dan misschien niet meer over spannende slips. De periode waarin we het onderzoek starten is helemaal niet onbewogen, ze is de geschiedenis. Ingegaan als de 'Golden Sixties' en daarmee geassocieerd de 'love and peace'. De lezersbrieven worden als een spiegel beschouwd voor de maatschappelijke verschuivingen van de laatste veertig jaar op het gebied van seksualiteit. Mensen hebben een instinctieve impuls te reageren op zaken die hen tegen de borst stuiten of waarmee ze het oneens zijn. Maar de meeste schrijven dan niet, en zijn tevreden als ze een brief lezen die hun mening vertolkt. Omdat Humo als eerste de televisieprogrammering ging afdrukken toen de televisie zijn intrede deed, gingen volgens Courteaux veel meer, maar ook veel mondigere mensen het blad lezen en reageren. Vele onderzoekers hebben zich al gebogen over de vraag waarom mensen brieven schrijven naar tijdschrift en en kranten. Tegelijk lijkt het alsof het antwoord voor de hand ligt. De lezersrubriek is een drager van de publieke opinie. Lezer sbrieven kunnen dus de meningen en interessepunten van een bevolking in een bepaalde periode aan het licht brengen. Wat voor al opvalt is dat 'het debat, dit wil zeggen de verzamelde brieven over seksualiteit, zich in de tijd gaat vertakken. We kunnen dus wel stellen dat Humo een uitstekende plaats was voor de reflectie van de maatschappij over seksualiteit. Opvattingen en ideeën kunnen echter wel evolueren doorheen de tijd, maar in de bestudeerde periode komen ze meer dan ooit onder druk te staan en ver anderen ze op korte termijn. Het taalgebruik in de br ieven evolueert van 'over wegend' verbloemend en eenzijdig naar 'over wegend' expliciet en divers. Er wordt aandacht besteed aan de woordkeuze. Steeds minder wordt verbloemd, dingen worden bij hun naam genoemd. De evolutie is echter nog niet ten einde. De seksuele bevrijding heeft nog niet de onverhoopte successen geboekt.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
35

Korver, Ton. « Leren door toezien ». Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 26, no 1 (1 mars 2010). http://dx.doi.org/10.5117/2010.026.001.007.

Texte intégral
Résumé :
Leren als medicijn, het is een opvatting die in re-integratieland rondwaart. Een dwaze opvatting, daar kom ik nog op. Eerst over leren. Waar meten we dat aan af? Let wel, ik heb het niet over wat leren 'is'. De zijnsvragen laat ik voor wat ze zijn, vragen dus die leiden naar eindeloze regressie, vragen die erop uitdraaien dat we uiteindelijk het moede hoofd in de schoot leggen en constateren dat het is zoals het is en dat we daar niet allemaal hetzelfde onder verstaan. Ze houden nog wel een enkele schoorsteen rokend, die vragen; dat is misschien een verzachtende omstandigheid. De vraag naar waar we leren aan herkennen, naar hoe we te weten kunnen komen of leren 'werkt', die vraag is productiever. Ik begin daarom met het inkleuren van een antwoord op die vraag. De eerste stap in het antwoord ontleen ik aan Pressman en Wildavsky: leren komt neer op het opvoeden van je preferenties en daarom meet je leren in elk geval af aan een verandering in je voorkeuren. Resultaten worden niet gegarandeerd, garanties zijn er niet, maar als er geen verandering is, is er niets veranderd en heb je niet geleerd. Als de juf tevreden uitroept dat je het goede antwoord hebt gegeven, is dat geen bewijs dat je wat geleerd hebt – alleen dat je het goede antwoord hebt gegeven en dat is niet hetzelfde. Het hoeft niet eens het juiste antwoord te zijn. Weet de juf veel. De juf verifieert; ze houdt toezicht. Dat vergroot haar inzicht in jou, maar niet noodzakelijkerwijs je inzicht in jezelf en in de stof die je zo vriendelijk en dringend dan wel dwingend werd aangeboden. Het is dressuur, eerder dan leren en dat komt doordat leren en toezicht gescheiden zijn. Toezicht kan inzicht genereren – als het je eigen toezicht is bij je eigen leren. Die 'je' is altijd een 'jullie'. Leren is een gezelschapsspel. Bij kinderen weten we dat nog, want kinderen leren spelenderwijs. Het gaat niet anders, want de activiteit die wij spel noemen is noch vrijwillig, noch gedwongen, noch cultuurbepaald. Huizinga wist het al. Bij elkaar produceren toezicht en leren, leren door toezicht, inzicht. Je leert door te leren op jezelf toe te zien, en dat kun je alleen maar leren doordat anderen op jou toezien en jij op anderen. Zo niet, dan heb je misschien geleerd dat als je bij de juf in een goed blaadje wilt komen, je haar spel moet meespelen. Dat weet je dan, maar of je van haar onderwijs ook zelf iets geleerd hebt, is nog steeds een open vraag. Het kan zijn dat je niet meer geleerd hebt dan een methode om je vrije tijd te beschermen – je hoeft niet na te blijven. Het kan zijn dat je in je vrije tijd dingen leert, die in het onderwijs minder gewenst zijn. Jong geleerd is oud gedaan en in de tussentijd zit de school. Daar komen we ook wel overheen.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
36

Jansen, Harrie. « Het juiste woord ». KWALON 13, no 3 (1 septembre 2008). http://dx.doi.org/10.5117/2008.013.003.001.

Texte intégral
Résumé :
De bijdrage van Harry van den Berg en Ineke Graumans in dit nummer gaat over sociale categorisering en dan vooral over dichotome categorisering: een verzameling dingen of mensen of activiteiten wordt opgedeeld in, meestal twee, elkaar uitsluitende categorieën waarvan meestal de ene gewenst (respectievelijk goed, mooi, aantrekkelijk enzovoort) is en de andere ongewenst (respectievelijk slecht, lelijk, onaantrekkelijk enzovoort). In het besproken geval gaat het om de manier waarop kinderen de schoolpopulatie opdelen in 'wel om mee te spelen' en 'niet om mee te spelen'. De keuze van de terminologie die de kinderen daarbij hanteren, is vrijwel onbereflecteerd, maar kan wel grote gevolgen hebben voor de structuur en de leefbaarheid van de school voor kinderen die in de ene of de andere categorie worden ondergebracht. Etnografische onderzoekers nemen dergelijke veldcategorieën meestal met een zekere graagte over, juist omdat zij het participanten-perspectief van binnenuit (emic) willen laten zien.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
37

Moesen, Annemie. « De Kattenfeesten te leper ». Van Mensen en Dingen : tijdschrift voor volkscultuur in Vlaanderen 3, no 4 (11 novembre 2005). http://dx.doi.org/10.21825/vmend.v3i4.5298.

Texte intégral
Résumé :
leper staat vooral bekend om de stille getuigen van de Eerste Wereldoorlog, maar ook om de Kattenstoet en het Kattenwerpen. In dit artikel wordt een cultuurhistorische beschrijving gegeven van deze Kattenfeesten. Het woord 'Kattenstoet' klinkt mensen, die er nog nooit van gehoord hebben, vaak komisch in de oren. Daarom wordt er in dit artikel een beschrijving gegeven van deze optocht, voorafgegaan door een historisch kader van het Kattenwerpen. Hoewel leper niet de enige stad is waar katten gebruikt werden als slachtoffer bij allerlei volksspelen, is ze wel een van de weinige steden waar dit ritueel nog steeds plaatsvindt, zij het met pluchen in plaats van met echte katten. In dit artikel worden heel wat landen en steden genoemd met een kattenritueel, de ene al wreder dan de andere. Er kunnen vele verklaringen gegeven worden voor het geselen en doden van katten, maar het antwoord blijft een mengeling van waarheid en fantasie, van legenden en historische feiten. Dit artikel haalt enkele voorbeelden aan uit velerlei culturen en komt zo bij het Kattenwerpen te leper. Volgens Breyne was het een gevolg van de grote hoeveelheid dieren aanwezig in de stad. leper was een lakenstad en dankte zijn welvaart aan de lakennijverheid. De ingevoerde wol, opgestapeld in de Lakenhallen, nadien verwerkt tot laken was een ideale plek voor muis én kat. Wanneer dit ritueel voor het eerst plaatsvond is niet zeker. Breyne geeft echter 962 aan als het jaar waarin voor het eerst levende katten van de toren van een kasteel worden geworpen. De oude kronieken van de stad over het Kattenwerpen zijn overigens ook niet altijd even waarheidsgetrouw of historisch correct. De stoet zelf, die steeds plaatsvindt op de tweede zondag van mei, is doorheen de jaren nagenoeg onveranderd gebleven. Hoewel er jaarlijks dingen toegevoegd, afgeschaft of veranderd worden, bestaat de stoet al sinds de oprichting uit enkele steeds terugkerende thema's met daarin gevestigde Kattenstoetwaarden. 'De traditie wankelt, maar ze is niet dood ' , zegt Breyne. Hoe het echt met de Kattenfeesten gesteld is, kan u best zelf bepalen door in mei een kijkje te gaan nemen in leper.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
38

Groenland, Edward. « Commentaar op het essay van Harrie Jansen ». KWALON 19, no 2 (1 juin 2014). http://dx.doi.org/10.5117/2014.019.002.018.

Texte intégral
Résumé :
In het betoog van Harrie Jansen staat het begrip ‘werkelijkheid’ centraal, en dat is terecht. De ‘werkelijkheid van objecten (dingen, processen)’, zoals hij het formuleert, vormt immers het decor, de stoffelijke wereld, waarin menselijk gedrag in algemene zin het studieobject van sociaalwetenschappelijk onderzoek vormt. De auteur stelt dat de waarheid van de stelling dat deze werkelijkheid een objectieve werkelijkheid is, niet kan worden bewezen. Ook daar valt weinig tegen in te brengen. Dit laat echter onverlet dat beide mogelijkheden er is één objectieve werkelijkheid of er zijn multipele, subjectief beleefde werkelijkheden openblijven. Dan komen er stellingen die aannemelijk maken dat het onderzoeksproces zelf een subjectief (of op zijn hoogst een geobjectiveerd) interpretatieproces is, en ook dat is invoelbaar. Maar dan gaat het mis in het betoog. Gegeven deze stellingen trekt de auteur namelijk de conclusie dat kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksbenaderingen, in termen van kennistheorie ten aanzien van de werkelijkheid, van dezelfde soort zijn. Omdat we niet kunnen vaststellen of de objectieve werkelijkheid bestaat, omdat we de werkelijkheid alleen maar kunnen kennen zoals ze zich aan ons voordoet, zouden zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoekers de facto het kwalitatieve, subjectieve interpretatiekader als uitgangspunt moeten nemen.Ik zou daartegenover willen stellen dat de onderzoeker die een objectief wereldbeeld aanhangt, en moet terugvallen op een subjectief interpretatieproces, nog steeds objecten van onderzoek, methoden van dataverzameling en analyse kan en moet kiezen, die wezenlijk verschillen met die uit de kwalitatieve benadering. Het blote feit dat de beide opvattingen ter zake van de werkelijkheid structureel en inhoudelijk van elkaar verschillen, heeft als zodanig al consequenties voor de wijze waarop het wetenschappelijk onderzoek de werkelijkheid dient te benaderen.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
39

Borghans, Lex. « Een school moet geen bedrijf willen zijn ». Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 27, no 4 (1 décembre 2011). http://dx.doi.org/10.5117/2011.027.004.455.

Texte intégral
Résumé :
Al sinds jaar en dag maken mensen zich zorgen over de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Is dat nodig? Twee extreme geluiden komen hierbij steeds terug. De eerste bekende opmerking van werkgevers over schoolverlaters is dat ze nog geen hamer kunnen vasthouden. De andere is de werkgever die zegt dat het niet uitmaakt wat leerlingen op school of studenten op de universiteit hebben geleerd. Als ze bij hun bedrijf komen werken moeten ze toch van voor af aan beginnen hun het vak te leren. Hoe verschillend ze ook zijn, beide gezichtspunten wekken de suggestie dat er iets mis is met de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Want als bedrijven toch helemaal from scratch hun nieuw personeel moeten leren wat ze nodig hebben om te functioneren op het werk, waarom gaan ze dan eigenlijk naar school? En als de school pretendeert iets nuttigs op te leveren voor de arbeidsmarkt, waarom kunnen die schoolverlaters dan niet eens een hamer vasthouden? Als reactie op deze kritiek op de slechte aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt zijn scholen meer en meer op bedrijven gaan lijken. De setting van het bedrijf wordt de school in gehaald en leerlingen leren te werken in een werkomgeving om zo deze kloof tussen onderwijs en arbeidsmarkt te dichten en de aansluiting te verbeteren.In mijn ogen is dat een verkeerde reflex. Een school of een universiteit moet niet op een bedrijf willen lijken. Het kan juist goed zijn dat de schoolverlaters nog geen hamer kunnen vasthouden en werkgevers moeten misschien wel het gevoel hebben dat ze van voor af aan moeten beginnen. Het liefst zou ik dat laten zien met een mooi en elegant wiskundig model. Maar dat schijnt veel lezers af te schrikken: ‘wiskunde, dan snap ik het niet’. Deze houding ten aanzien van wiskunde is op zichzelf een mooi voorbeeld van de tweede kijk op de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Veel mensen maken zich zorgen over het dalende wiskundeniveau van de Nederlandse leerlingen zoals dat uit PISA zou blijken en men lijkt ervan overtuigd dat wiskundekennis cruciaal is voor het functioneren van deze leerlingen op de arbeidsmarkt. Maar tegelijkertijd vindt men het ook heel normaal dat ze zelf, nu ze eenmaal werken, de wiskunde links mogen laten liggen. Dat was iets van de middelbare school en dat heeft men gelukkig achter de rug. Ik doe het dus zonder wiskunde hier.Om goed te kunnen functioneren op het werk, moet je verschillende dingen kennen en kunnen. Die kun je leren op school of al doende op het werk. Voor sommige zaken die geleerd moeten worden is de school de ideale leeromgeving. Andere dingen leer je makkelijker op het werk, waarbij er ook rekening mee moet worden gehouden dat mensen die al doende op het werk iets leren, tegelijkertijd ook nog productief zullen zijn. Misschien minder productief dan een volleerd medewerker, maar een deel van de tijd die aan leren wordt besteed, verdient zich weer terug. Een eenvoudige doch doeltreffende richtlijn zou nu kunnen zijn om de zaken die je het beste op school leert op school te leren en de zaken die je het beste op het werk leert daar te leren.Stel nu dat je pas productief kunt zijn op het werk als je op zijn minst van alle aspecten die nodig zijn om goed te functioneren op het werk een klein beetje in huis hebt. Hoe meer hoe beter, maar als je van één aspect nog niets geleerd hebt is je productiviteit nul. De consequentie van de richtlijn dat je alles moet leren waar je het het beste leert, zou dan zijn dat schoolverlaters de eerste dagen op hun nieuwe werk productiviteit nul hebben. Ze zullen dan echter ook veel leren van zaken die je het beste op het werk kunt leren en geleidelijk zal hun productiviteit gaan stijgen. Het klopt dan inderdaad dat deze jonge schoolverlaters inderdaad nog geen hamer kunnen vasthouden en het kan de werkgever het gevoel geven dat hij helemaal bij nul moet beginnen. Maar het betekent natuurlijk niet dat de kennis die op school is verworven geen enorme waarde kan hebben. Net zoals deze mensen productiever zijn naarmate ze meer in het bedrijf verworven kennis hebben, zo zullen ze ook productiever zijn naarmate ze meer op school verworven kennis hebben. Degenen die veel geleerd hebben op school beginnen dus net als iedereen bij nul, maar zullen een sterkere stijging van hun productiviteit doormaken. De werkelijkheid zal iets minder extreem zijn dan dit voorbeeld, maar deze kijk is consistent met de bevinding dat mensen in het eerste jaar op de arbeidsmarkt zeer veel leren.De neiging om deze kloof tussen school en werk kleiner te maken, door op school in het onderwijsprogramma al veel aandacht te besteden aan aspecten die men beter op het werk zou kunnen leren, maakt het systeem als geheel minder efficiënt. Een school inrichten alsof het een bedrijf is, is duur, want in de bedrijven staan de machines en voorzieningen al die hiervoor nodig zijn, terwijl een school ze hiervoor speciaal moet aanschaffen, en bovendien de productie van de leerlingen minder makkelijk te gelde kan maken. We hebben al veel bedrijven in Nederland, dus waarom nog meer van deze leeromgevingen bijbouwen?Dat betekent natuurlijk niet dat het niet uitmaakt wat we op school leren en wat we daar op het werk mee doen. Een goede aansluiting tussen onderwijs en werk betekent dat op school zaken geleerd worden die op langere termijn ook echt bijdragen aan de ontwikkeling van een medewerker en dat op het werk bij de ontwikkeling van mensen ook echt gebruik wordt gemaakt van wat geleerd is op school.Wiskunde is dus een mooi voorbeeld. Is het achteraf gezien jammer dat we zoveel tijd in wiskunde hebben gestoken omdat we er toch niets mee doen, of maken veel mensen te weinig gebruik van de mogelijkheden die wiskunde biedt? Ik denk dat de kans groot is dat als mensen zich even over hun anti-wiskunde-sentiment heen zetten, ze zouden kunnen genieten van de zeggingskracht van zo’n wiskundig model. En ook als het de eerste keer lastig is, kan voordurende oefening helpen om er steeds handiger in te worden en er ook steeds meer van te gaan genieten. Het model dat niet in deze column staat is daarom beschikbaar op http://onderwijseconomie.org/?q=aansluiting. Op die manier kan middels learning by doing wat u geleerd heeft op school, weer van waarde worden voor uw werk. Zo kunt u uw eigen aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt alsnog verder verbeteren.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
40

van de Brake, Joost. « Voor- en nadelen van werken in meerdere teams : de rol van ervaring in de organisatie ». Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken 36, no 1 (1 mars 2020). http://dx.doi.org/10.5117/2020.036.001.012.

Texte intégral
Résumé :
Teams zijn niet meer weg te denken uit hedendaagse organisaties. Talloze studies hebben onderzocht hoe teams optimaal kunnen functioneren en er is al veel bekend over de impact van teamwerk op individuele medewerkers. Waar echter vrijwel geen onderzoek naar is gedaan, is het fenomeen dat veel medewerkers lid zijn van meerdere teams op hetzelfde moment (multiple team membership, afgekort als MTM). Aan de ene kant kunnen medewerkers MTM ervaren als een bron van uitdaging, taakverbreding en persoonlijke groei. Het geeft medewerkers immers de mogelijkheid om met verschillende mensen te werken, nieuwe dingen te proberen en om diverse inzichten van afzonderlijke teams bij elkaar te brengen. Aan de andere kant kan MTM gepaard gaan met stress en verwarring, zoals rolambiguïteit, omdat medewerkers maar relatief weinig tijd in elk team kunnen besteden. Hierdoor is het mogelijk dat het voor een multiteamer lastiger is om in te schatten wat anderen van hem of haar verwachten. De resultaten van ons onderzoek laten zien dat medewerkers met weinig ervaring in de organisatie vaker last hebben van rolambiguïteit wanneer zij in een groter aantal gelijktijdige teams actief zijn. Deze rolambiguïteit zorgt vervolgens voor lagere prestaties en meer ziekteverzuim. Bij medewerkers met veel ervaring in de organisatie ziet het plaatje er compleet anders uit. Deze personen ervaren meer positieve uitdaging (en geen rolambiguïteit) wanneer hun aantal gelijktijdige teamlidmaatschappen relatief groot is, wat hun prestaties op het werk vergroot. Samen betekenen deze resultaten dat MTM indirect (via rolambiguïteit) samenhangt met meer verzuim en mindere prestaties bij medewerkers met weinig ervaring in de organisatie, terwijl MTM juist een positieve uitwerking heeft op werknemers met veel ervaring in de organisatie.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
41

de Lange, Rob, Hans Schuman et Nicolina Montesano Montessori. « Repliek ». KWALON 18, no 3 (1 septembre 2013). http://dx.doi.org/10.5117/2013.018.003.059.

Texte intégral
Résumé :
Allereerst willen we opmerken dat het ons goed doet dat het boek goed (en kritisch) gelezen wordt, zoals nu door Ronald Hoekstra. We vinden het ook een uitstekend idee van KWALON om op deze manier de discussie over praktijkgericht onderzoek te stimuleren. Het stimuleren van de dialoog over praktijkgericht onderzoek was voor ons een van de belangrijke redenen om het boek te schrijven.We beginnen bij het eind, waar Hoekstra verzucht: ‘Laten we (...) gewoon van “toegepast onderzoek” (...) spreken.’ In toenemende mate wordt er in kringen van reflectieve professionals gesproken van praktijkgericht onderzoek en met goede redenen. Ook de HBO-raad pleit expliciet voor het gebruik van de term praktijkgericht onderzoek. Meer dan de inmiddels wat sleetse term ‘toegepast onderzoek’ geeft die benaming aan dat de professionele praktijk het uitgangspunt én richtpunt is van dit onderzoek. De methodologische logica op zichzelf is niet anders dan die van andere ‘soorten’ wetenschappelijk onderzoek, alleen deze principiële oriëntatie, deze inbedding, is kenmerkend en onderscheidend. En daarmee wordt het ook een belangrijke identiteitsbepaler van hogescholen, waar zich thans in rap tempo een onderzoekstraditie vestigt met een eigen gezicht, die geen aftreksel wil zijn van wat er op universiteiten gebeurt, maar zelfbewust een eigen niche definieert. De term ‘toegepast onderzoek’ past bij een andere traditie, waarbij we – terzijde – voorstanders van deze benaming graag uitdagen om aan te geven wat er nu eigenlijk op wat wordt toegepast. Onderzoek ‘toegepast’ op de praktijk? Maar dat is nu juist het soort dichotomie waar we vanaf willen.Dan de kwestie van de paradigma’s en het standpunt dat praktijkgericht onderzoek vooral zal plaatsvinden vanuit het interpretatieve en/of emancipatorische paradigma. We wilden ons daarmee niet bekennen tot één richting onder uitsluiting van andere. We willen in die zin uitdrukkelijk pluralistisch zijn. Het boek legt daar ook uitgebreid getuigenis van af. Naast de interpretatieve, kwalitatieve benadering wordt er uitgebreid aandacht besteed aan bijvoorbeeld positivistische, kwantitatieve benaderingen. Er wordt relatief veel plaats ingeruimd voor kwantitatieve analyse en statistische technieken. Het boek omvat een uitgebreide discussie over dit onderwerp, laat argumenten zien van voor- en nadelen van evidence-based praktijkonderzoek, introduceert de term practice-based evidence en presenteert de effectladder van Van Yperen (p. 146-148) als een graduele tussenweg in deze discussie en een zinvol instrument om haalbare effecten vast te stellen en te meten. Dus wij delen niet de opvatting dat het positivistische paradigma er bekaaid af komt, integendeel. Maar wie zich de werkelijkheid van de professional in zijn dagelijkse praktijk tracht voor te stellen – met name in de praktijk van onderwijs, zorg, hulp- en dienstverlening en dergelijke, een belangrijk referentiekader voor deze auteurs en hun studenten – begrijpt dat in de meeste situaties de interpretatieve/emancipatorische benadering het meest voor de hand ligt. Daar zal het vaak gaan om de persoonlijke interactie met leerlingen, cliënten of collega’s en ligt een empirisch-analytische toetsing van de nulhypothese minder voor de hand. Maar we sluiten die ook weer niet voor eens en voor altijd uit. Omgekeerd pleiten wij ervoor dat praktijkgerichte onderzoekers die menen te moeten kiezen voor een positivistisch paradigma die keuze evenzeer verantwoorden.Opmerkelijk is dat Hoekstra’s werkervaring op de universiteit hem doet besluiten dat het boek te hoog gegrepen zou zijn voor studenten van het hbo. Dat is niet onze ervaring. In de evaluaties die wij hebben gehouden, blijkt dat het boek hogelijk gewaardeerd wordt door deze doelgroep en door hun docenten. ‘De student’ die ons voor ogen stond bij het schrijven (en die wij ook uit eigen ervaring jarenlang kennen) is de hbo-masterstudent. Dat zijn bijna allemaal mensen die al enige jaren in de praktijk werkzaam zijn en die een bacheloropleiding hebben afgerond. Bij de Hogeschool Utrecht wordt het boek bijvoorbeeld gebruikt in de masteropleiding Leren en Innoveren, de reguliere masteropleidingen en bij de Leergang van de Academische Opleidingsscholen. Studenten en docenten werken er met veel plezier mee en geven aan er goed mee uit de voeten te kunnen.Een punt van onderlinge discussie voor ons was wel of we moesten beginnen met een – inderdaad wat theoretische – relatief uitgebreide uiteenzetting van de verschillende paradigma’s die in het sociaalwetenschappelijk onderzoek opgeld doen. Enerzijds waren we bang dat de student die het boek van voor naar achter als studieboek zou gaan doorlezen hierdoor mogelijk ontmoedigd zou raken. Anderzijds is er de logische noodzaak om de verschillende onderzoeksstrategieën en -methoden van meet af aan uit te bouwen vanuit hun diepere filosofische wortels waarnaar regelmatig terugverwezen kan worden. We zijn van mening dat er voor het onderwijs in methoden en technieken van onderzoek voor het hbo te veel how-to, hands-on boeken bestaan, die aan die diepere gelaagdheid voorbijgaan en daarmee uiteindelijk hun lezers geen dienst bewijzen. Het doet denken aan het door Rang gemunte concept uitsluiting door participatie. We hebben getracht dit ‘dilemma’ te ondervangen door in de inleiding aan te geven dat het boek goed als naslagwerk te gebruiken is en niet per se van kaft tot kaft doorgewerkt dient te worden. De begeleidende docent kan daarin een gidsende rol spelen.We nemen Hoekstra’s opmerkingen over de doorwerking van onderzoek ter harte. We zouden ons ervan af kunnen maken door te wijzen op het gegeven dat in veel van de door ons besproken onderzoeksstrategieën, zoals met name bij actieonderzoek en ontwerponderzoek, deze ‘doorwerking’ een inherent en onontkoombaar onderdeel is van het proces. Bij onze bespreking van actieonderzoek wordt expliciet ingegaan op veranderingsprocessen en de aspecten die daarin belemmerend dan wel faciliterend kunnen werken. Bij praktijkgericht onderzoek en de reflectieve professional zoals wij die voor ogen hebben, vormen praktijk, onderzoek, evaluatie, ontwikkelen, innovatie en feedback van de betrokkenen één geheel. Misschien is het juist inherent aan ‘toegepast onderzoek’ dat onderzoeker en onderzochte gescheiden zijn, verschillende belangen vertegenwoordigen en derhalve betrekkelijk weinig boodschap hebben aan elkaar. Maar ook voor ons kan het geen kwaad om nog eens goed te kijken naar wat Hoekstra ‘doorwerking’ noemt.Het is in zekere zin wel jammer dat Hoekstra zo kapitaliseert op het positivisme en toegepast onderzoek. Relevanter in onze ogen zijn de vele schakeringen die in het boek zijn aangebracht, zoals de wisselwerking tussen de regulatieve en de empirische cyclus, de mogelijkheid om in een onderzoek je niet alleen te richten op wat observeerbaar is, maar ook op wat zich onder het zichtbare niveau afspeelt en de behandeling van de keuzes die de onderzoeker moet maken en verantwoorden om tot een eenduidig, voorlopig ontwerponderzoek te komen. Dan hebben we het nog niet over de bespreking van de ethische kanten van praktijkonderzoek en de verschillende rollen die de onderzoekers in dit verband dienen te spelen.In elk geval zijn we erkentelijk voor de kritische bespreking van ons werk. We werken aan een nieuwe druk en kunnen elk serieus commentaar goed gebruiken.
Styles APA, Harvard, Vancouver, ISO, etc.
Nous offrons des réductions sur tous les plans premium pour les auteurs dont les œuvres sont incluses dans des sélections littéraires thématiques. Contactez-nous pour obtenir un code promo unique!

Vers la bibliographie