Libros sobre el tema "Mer du Levant"

This collection of essays investigates signs of toleration, recognition, respect and other positive forms of interaction between and within religious groups of late antiquity. At the same time, it acknowledges that examples of tolerance are significantly fewer in ancient sources than examples of intolerance and are often limited to insiders, while outsiders often met with contempt, or even outright violence. The essays take both perspectives seriously by analysing the complexity pertaining to these encounters. Religious concerns, ethnicity, gender and other social factors central to identity formation were often intertwined and they yielded different ways of drawing the limits of tolerance and intolerance. This book enhances our understanding of the formative centuries of Jewish and Christian religious traditions. It also brings the results of historical inquiry into dialogue with present-day questions of religious tolerance. The book contains contributions by Ismo Dunderberg, Carmen Palmer, Michael Labahn, Nina Nikki, Anna-Liisa Rafael, Sami Yli-Karjanmaa, Galit Hasan-Rokem & Israel Yuval, Paul Middleton, Outi Lehtipuu, Elizabeth Dowling, and Amy-Jill Levine.

Culturele en Maatschappelijke Vorming (CMV) levert als hogere beroepsopleiding aankomende professionals af die mensen gaan ‘ondersteunen bij het vormen van zichzelf en bij het vormgeven aan hun maatschappelijk leven’. Aan wat voor vereisten moeten die professionals voldoen en hoe moeten ze daartoe worden opgeleid? Die vragen krijgen een helder antwoord in Alert en ondernemend 2.0. Dit nieuwe opleidingsprofiel schetst de context en de maatschappelijke opdracht die daaruit voor CMV’ers voortvloeit. Het plaatst CMV in internationale ontwikkelingen (zoals het ontstaan van ‘social work’ en benoemt de ‘body of knowledge’. Hoofdmoot wordt gevormd door de concrete competenties. De wereld is minder overzichtelijk geworden en het beleid weet daar niet altijd goed raad mee. CMV’ers gaan mét de burger op zoek naar houvast. Dit opleidingsprofiel schept duidelijkheid over hun rol en mogelijkheden.

Het Nederlandse koloniale verleden in Indonesië heeft grote invloed gehad op de literatuur. In De postkoloniale spiegel. De Nederlands-Indische letteren herlezen wordt in 26 hoofdstukken de ‘canon’ van de Nederlands-Indische literatuur voor het eerst systematisch vanuit een postkoloniaal perspectief gelezen, van Multatuli’s Max Havelaar (1860) – de eerste Indische roman – tot en met Lichter dan ik (2019) van Dido Michielsen. Na een introductie waarin wordt ingegaan op het leven van de auteur en zijn of haar relatie met Nederlands-Indië of Indonesië, worden telkens een of meer romans geanalyseerd. Naast beroemde auteurs als Louis Couperus, E. du Perron en Marion Bloem komen ook minder bekende schrijvers aan de orde. Terugkerende aandachtspunten zijn de representatie van de ongelijke koloniale machtsverhoudingen en de Europese strategieën waarmee de ‘Ander’ werd gemarginaliseerd. De postkoloniale spiegel geeft een vernieuwend overzicht van meer dan 160 jaarNederlands-Indische literatuurgeschiedenis.

The author’s medical heroes are recognized not only for their scientific accomplishments but also for their public actions to benefit humankind in general. Thomas Hodgkin is famous for the eponymous disease named for him and Marie Curie for the discovery of the first known radioactive substances, polonium and radium. But both did much more: Hodgkin, in his efforts to improve public health in Great Britain and in the Levant; and Curie, in harnessing diagnostic X-ray mobile field units in World War I, as well as making radium available for cancer treatment by publicizing its effectiveness and raising funds for its purchase and use at major international cancer centers. It is this continuum of involvement from science to public benefit that makes them the author’s heroes.

Professionals en professionaliteit staan volop in de aandacht. Er is maatschappelijk debat over de positie van professionals. Bestaat er in onze cultuur nog wel genoeg waardering voor het wezenlijke van hun werk? Geeft onze markteconomie hen genoeg ruimte om naar eer en geweten hun beroep uit te oefenen? De professionals in sectoren als zorg, onderwijs en dienstverlening voelen zich bekneld door regels en management. Dit roept vanzelf vragen op over professionaliteit. Wat is eigenlijk het kenmerkende van professies? Geldt de beknelling voor alle aspecten van professionaliteit? Is professionaliteit wel denkbaar zónder 'eer en geweten'? Normatieve professionalisering verwijst naar goed werk doen, en dat is meer dan je werk goed doen. Goed werk is niet alleen technisch, maar ook moreel juist. Het vraagt van professionals bezinning: op hun maatschappelijke rol, op hun relatie met de mensen voor wie ze werken, op de morele en politieke werking van hun vakkennis. Deze bundel verkent de normatieve professionalisering in diverse werkvelden, zowel theoretisch als praktisch. Twintig auteurs behandelen een keur van verwante thema's en verbinden professionele praktijken vaak op verrassende wijze met theoretische en methodische inzichten. 'Goed werk' is bestemd voor professionals die hun werk willen onderzoeken, voor onderzoekers en studenten, voor managers, politici en regelgevers - voor iedereen die wat grondiger mee wil denken over de belangrijke rol die professionals in ons leven hebben.

Professionals en professionaliteit staan volop in de aandacht. Er is maatschappelijk debat over de positie van professionals. Bestaat er in onze cultuur nog wel genoeg waardering voor het wezenlijke van hun werk? Geeft onze markteconomie hen genoeg ruimte om naar eer en geweten hun beroep uit te oefenen? De professionals in sectoren als zorg, onderwijs en dienstverlening voelen zich bekneld door regels en management. Dit roept vanzelf vragen op over professionaliteit. Wat is eigenlijk het kenmerkende van professies? Geldt de beknelling voor alle aspecten van professionaliteit? Is professionaliteit wel denkbaar zónder 'eer en geweten'? Normatieve professionalisering verwijst naar goed werk doen, en dat is meer dan je werk goed doen. Goed werk is niet alleen technisch, maar ook moreel juist. Het vraagt van professionals bezinning: op hun maatschappelijke rol, op hun relatie met de mensen voor wie ze werken, op de morele en politieke werking van hun vakkennis. Deze bundel verkent de normatieve professionalisering in diverse werkvelden, zowel theoretisch als praktisch. Twintig auteurs behandelen een keur van verwante thema's en verbinden professionele praktijken vaak op verrassende wijze met theoretische en methodische inzichten. 'Goed werk' is bestemd voor professionals die hun werk willen onderzoeken, voor onderzoekers en studenten, voor managers, politici en regelgevers - voor iedereen die wat grondiger mee wil denken over de belangrijke rol die professionals in ons leven hebben.

More than 150 years after the end of the Civil War, scores of websites, articles, and organizations repeat claims that anywhere between 500 and 100,000 free and enslaved African Americans fought willingly as soldiers in the Confederate army. But as Kevin M. Levin argues in this carefully researched book, such claims would have shocked anyone who served in the army during the war itself. Levin explains that imprecise contemporary accounts, poorly understood primary-source material, and other misrepresentations helped fuel the rise of the black Confederate myth. Moreover, Levin shows that belief in the existence of black Confederate soldiers largely originated in the 1970s, a period that witnessed both a significant shift in how Americans remembered the Civil War and a rising backlash against African Americans’ gains in civil rights and other realms. Levin also investigates the roles that African Americans actually performed in the Confederate army, including personal body servants and forced laborers. He demonstrates that regardless of the dangers these men faced in camp, on the march, and on the battlefield, their legal status remained unchanged. Even long after the guns fell silent, Confederate veterans and other writers remembered these men as former slaves and not as soldiers, an important reminder that how the war is remembered often runs counter to history.

We leven in een koortsachtige informatiemaatschappij. Voortdurend worden we overspoeld met nieuws, kennis, roddels en faits divers via sociale en meer traditionele media. Vaak stelt die overvloed aan informatie ons voor de vraag wat te kijken, te lezen of te beluisteren? Wat te geloven of te wantrouwen, en vooral wat te onthouden of te bewaren? Hoewel de snelheid waarmee informatie in vroegere tijden circuleerde aanzienlijk lager lag, waren de vragen niet fundamenteel anders. Ook in de vroegmoderne periode waren mensen voor hun informatievoorziening afhankelijk van netwerken van correspondenten, van makelaars in kennis en informatie. En ook toen was niet alle informatie even nuttig of betrouwbaar. Dit dossier van Nieuwe Tijdingen laat zien hoe kooplui, diplomaten, wetenschappers, verzamelaars, artiesten, maar ook gewone geletterde burgers informatie verzamelden, filterden, ordenden, bewaarden en gebruikten.

Besides obstructive sleep apnea syndrome and narcolepsy, there are a number of other causes of excessive daytime sleepiness, listed in the International Classification of Sleep Disorders, third edition, as central disorders of hypersomnolence. They include primary sleep disorders such as idiopathic hypersomnia, Kleine-Levin syndrome and a number of hypersomnias due to a medical disorder, a medication, or a substance, associated with a psychiatric disorder, or due to insufficient sleep. Idiopathic hypersomnia and Kleine–Levin syndrome have attracted much interest in recent years, and an overview of recent progresses is presented in this chapter. The symptomatic hypersomnias are less well known to sleep physicians and often neglected by specialists, either internists or psychiatrists, although they may seriously impact the quality of life of patients

This anthology contains the contributions of the 11th Melammu Symposium, which took place under the title "Evidence Combined: Eastern and Western Sources in Dialogue" in April 2017 in Beirut. The 21 contributions, authored by Assyriologists, Classicists and Archaeologists, focus on the interaction between East and West. A large part of the articles deals with the history of the Levant, an area where different cultural spheres met and whose population, especially in the famous trading cities of Tyros and Byblos, knew how to use this position and played a significant role in international trade. The articles in the volume evaluate both texts and archaeological data to provide insight into this exchange between East and West. In addition to contributions on funerary rites, textiles, seafaring and the conceptual question of how to understand borders in antiquity, numerous contributions approach the question of how to put the sources from East and West into dialogue to deepen our understanding of events and phenomena described in the writings of the classical authors.

A major achievement in the history of blood transfusion was discovery of the rhesus blood groups. The work of Philip Levine and Rufus Stetson led to the discovery of the Rh factor and its relevance to haemolytic disease of the newborn. Later developments led to the generation of the anti-Rh (anti-D) antibodies. The chapter goes on to discuss the contamination of anti-D blood products with hepatitis C and the subsequent isolation of the hepatitis C virus. The contamination of donated blood products by hepatitis C and variant Creutzfeldt–Jakob disease is discussed, with specific relevance to the practice of blood donation and screening processes.

We leven in een tijdperk van meningen. Op sociale media, in talkshows op tv en in talloze vlogs en blogs buitelen de meningen over elkaar heen. Iedereen lijkt overal iets van te vinden, en ook te móeten vinden. We staan met ons allen bloot aan een stortvloed van besmettelijke opinitis, die we overigens ook met ons allen veroorzaken. Veel meningen zijn aangepraat en er wordt veel nagepraat, beïnvloed door de bubbel waartoe men behoort of door publieke figuren en influencers die hun mening zó overtuigend presenteren dat grote groepen hun mening voor waar aannemen. De filosofie maakt al sinds de oudheid onderscheid tussen ‘meningen’, die schijnkennis vertegenwoordigen, en ‘waarheid’ op basis van kennis die voortkomt uit denken. Zelfstandig oordelen betekent in de eerste plaats onafhankelijk oordelen; onafhankelijk van meningen, drogbeelden en sentimenten. De bijdragen in deze bundel verkennen hoe onafhankelijk oordelen tot stand komt. Hoe kunnen we zélf oordelen over waarheid en geloofwaardigheid? Welke rol spelen anderen daarbij? Nabije anderen, maar ook bubbel-overstijgende inspirerende denkers, historische of fictionele figuren, die uitnodigen tot nieuwe interpretaties en ideeën. En hoe krijgt een oordeel gezag? Is dat door imiterende herhaling, door het volume van de spreker, door slaafse volgzaamheid? Of door eigen, zelfstandige interpretatie? In Opinitis gaan filosofen, theologen, cultuurhistorici en publicisten in op bovenstaande vragen. Zij onderzoeken vanuit verschillende invalshoeken hoe onze oordelen tot stand komen, hoe we ons verhouden tot de macht van de media en de invloed van de meerderheid, en hoe we aan onze eigen bubbel kunnen ontsnappen.

Placebos achieve scientifically proven pain-relieving effects yet are inactive substances for the treatment of pain. Levine, Gordon, and Fields were the first to demonstrate the role of endogenous opioids in placebo-induced analgesia during dental post-operative pain. Several studies using pharmacological manipulations and/or neuroimaging techniques confirmed their findings that placebo analgesia is reversible by naloxone, and also identified brain pathways involved in opioidergic neurotransmission during placebo analgesia (prefrontal regions rich in opioid receptors such as the anterior cingulate cortex, presumably initiating descending pain modulation through downstream projections to the brainstem). Fifty years of research in pharmacology and neurobiology have contributed to the identification of physical as well as psychological determinants of placebo analgesia. Expectations of pain relief are maintained by conditioned learning and reward-related processes, reflected by interactions between different neurotransmitters (opioids, dopamine, endocannabinoids) in a variety of brain circuits related to executive/cognitive processes as well as affect and reward.

Depression and wound healing are bidirectional processes for adults and children consistent with the conception of depression as systemic. This systemic interaction is similar to the “bidirectional impact of mood disorder on risk for development, progression, treatment, and outcomes of medical illness” generally. And, evidence is growing that the bidirectional impact of mood disorder may be true for injuries and for trauma surgery. Animal models have provided some support that treatment of depression may improve wound healing. An established biological model for a mechanism delaying wound healing is increased cortisol secretion secondary to depression and/or stress, and impaired immune response, in addition or together with the other factors such as genetic or epigenetic risk for depression. Cellular models relate both to wound healing and to depression include cytokines, the inflammatory response (Miller et al, 2008), and cellular aging (Telgenhoff and Shroot, 2005) reflected in shorter leukocyte telomere length (LTL) (Verhoeven et al, 2016). Another model of stress impacting wound healing investigated genetic correlates—immediate early gene expression or IEG from the medial prefrontal cortex, and locomotion, in isolation-reared juvenile rats. Levine et al (2008) compared isolation reared to group reared samples, and found that, immediate gene expression in the medial prefrontal cortex (mPFC) was reduced, and behavioral hyperactivity increased, in juvenile rats with 20% burn injuries. Wound healing in the isolation reared rats was significantly impaired. They concluded that these results provide candidates for behavioral biomarkers of isolation rearing during physical injury, i.e. reduced immediate mPFC gene expression and hyperactivity. They suggested that a biomarker such as IEGs might aid in demarcating patients with resilient and adaptive responses to physical illness from those with maladaptive responses

De combinatie van GPS-metingen met geoïdehoogteverschillen levert orthometrische hoogteverschillen op die kunnen worden gebruikt als controle op, of vervanging van waterpasmetingen. Omdat voor deze orthometrische hoogten (NAP-hoogten) voor veel toepassingen een cm-precisie gewenst is, dient ook de geoïde op dit precisie-niveau bekend te zijn. Om de geoïde zo precies te bepalen is een drietal zaken van belang: om te beginnen de dichtheid en kwaliteit van de beschikbare zwaartekrachtdata, daarnaast de kwaliteit van de theoretische oplossing van het randvoorwaardeprobleem voor de bepaling van de geoïde, en bovendien is, voor de praktische geoïdeberekening, de kwaliteit van de rekenmethoden, uit eerder genoemde theoretische oplossing, van belang. De beschrijving van deze probleemgebieden komt in dit proefschrift aan de orde, met als doel de daadwerkelijke geoïdeberekening voor Nederland. Allereerst richten we ons op de techniek van geoïdebepaling met behulp van de Stokes oplossing voor het randvoorwaardeprobleem. Hier worden de numerieke integratie van Stokes formule en de kleinste-kwadraten collocatiemethode beschreven en met elkaar vergeleken. Er wordt getoond dat beide methoden voor praktische berekeningen niet dezelfde resultaten opleveren. Voor de bepaling van empirische covariantiefuncties, die nodig zijn voor collocatie en foutberekeningen, wordt een nieuwe techniek voorgesteld. De praktische geoïdeberekening zal worden uitgevoerd door een combinatie van globale zwaartekrachtinformatie uit een geopotentiaalmodel en regionale zwaartekrachtmetingen en gemiddelde zwaartekrachtwaarden. De verschillende mogelijkheden van combineren via kernfunctiemodificaties worden daartoe op een originele manier geïntroduceerd. Tevens wordt een formele foutvoortplanting van zwaartekrachtdata naar geoïdehoogte(verschillen) behandeld. Vervolgens worden de data behandeld die beschikbaar zijn voor de geoïdebepaling voor Nederland. Aan het nieuw gemeten zwaartekrachtnet voor Nederland wordt uitgebreid aandacht geschonken, waarna een analyse en vergelijking volgen van de beschikbare (oude en nieuwe) zwaartekrachtdatasets. Daarna wordt beschreven hoe uit de gemeten puntzwaartekrachtwaarden optimaal de gemiddelde blokwaarden kunnen worden bepaald, en hoe de foutberekening daarbij verloopt. Ten slotte wordt de overige informatie beschreven die van belang is voor de geoïdeberekening: het geopotentiaalmodel, geoïdehoogten uit de combinatie van GPS- en waterpasmetingen, en schietloodafwijkingen. Deze laatste twee leveren onafhankelijke geoïde-informatie. Op basis van de beschikbare zwaartekrachtdata worden diverse geoetests gedaan. Hierbij wordt ingegaan op de invloed van predictie-parameters van gemiddelde zwaartekrachtblokwaarden, de verschillende kernfunctiemodificaties en de evaluatietechnieken. Tevens wordt een vergelijking met onafhankelijke geoïde-informatie uitgevoerd. Alvorens de geoïdeberekening te kunnen uitvoeren wordt de kwaliteit van de Stokes oplossing voor geoïdebepaling nader bestudeerd, waarbij we ons richten op de Nederlandse situatie. We kijken naar een betere oplossing voor het randvoorwaardeprobleem door Molodenskii, en naar de invloed van atmosfeeraantrekking en ellipsoïdische correcties. Hieruit blijkt dat het voor Nederland mogelijk moet zijn om cm-precisie te bereiken voor geoïdehoogteverschillen. Het proefschrift wordt afgesloten met de beschrijving van de daadwerkelijke geoïdeberekening voor Nederland. De procedure die is gevolgd is een combinatie van de methoden van Meissl en Wong&Gore met L = 32. Er wordt gebruik gemaakt van het OSU91A geopotentiaalmodel en de nieuwe Nederlandse data en overige Europese data in een gebied van 5o rondom Nederland, waarmee 3'x5' gemiddelde waarden zijn bepaald. Tevens is de formele foutvoortplanting uitgevoerd. Vervolgens wordt een vergelijking met GPS- en waterpasmetingen, en met schietloodafwijkingen gemaakt. Hiermee wordt een correctievlak bepaald om tot de best mogelijke geoïde voor Nederland te komen. Tenslotte wordt de berekende WGS84-geoïde ook getransformeerd naar het lokale Nederlandse Bessel-referentiesysteem. Het blijkt dat de geoïde binnen Nederland met een precisie van 1 tot enkele cm is bepaald.

Door voedsel overgedragen ziekten (FBD’s) zijn één van de meest voorkomende volksgezondheidsproblemen in het dagelijks leven. De gevaren die FBD’s veroorzaken kunnen zich voordoen in de verschillende stadia van de voedselketen (van de primaire productie tot aan de consument). Ongeacht de oorsprong van het voedsel kan het, zodra het de consument bereikt, gevolgen hebben voor de volksgezondheid en ernstige economische schade toebrengen aan de bedrijven die zich bezighouden met de bereiding enverkoop van het voedsel. Deze twee gebeurtenissen kunnen leiden tot verlies van vertrouwen en het sluiten van een bedrijf. Gelukkig zijn de maatregelen ter voorkoming van voedselverontreiniging zeer eenvoudig en kunnen ze worden toegepast door iedereen die voedsel hanteert, door het volgen van eenvoudige regels voor het hygiënisch bereiden van voedsel. Het doel van dit Handboek is om personen die voedsel hanteren, in het bijzonder trainers van food handlers, de informatie te verschaffen die ze nodig hebben om het leren van goede procedures aan food handlers te vergemakkelijken. Daarnaast wordt getracht basisinformatie over voedselveiligheid te verstrekken die de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen aan hun eigen behoeften kunnen aanpassen. Het Handboek bestaat uit drie modules en bijlagen die gericht zijn op de volgende onderwerpen: (1) voedselveiligheidsgevaren; (2) Door voedsel overgedragen ziekten; en (3) hygiënemaatregelen om voedselverontreiniging te voorkomen. De beoordeling aan het eind maakt deel uit van het Handboek. Het doel ervan is om de kennis te beoordelen die tijdens de cursus is opgedaan, met betrekking tot het belang van de hygiënische productie van voedsel voor de volksgezondheid.

Door voedsel overgedragen ziekten (FBD’s) zijn één van de meest voorkomende volksgezondheidsproblemen in het dagelijks leven. De gevaren die FBD’s veroorzaken kunnen zich voordoen in de verschillende stadia van de voedselketen (van de primaire productie tot aan de consument). Ongeacht de oorsprong van het voedsel kan het, zodra het de consument bereikt, gevolgen hebben voor de volksgezondheid en ernstige economische schade toebrengen aan de bedrijven die zich bezighouden met de bereiding en verkoop van het voedsel. Deze twee gebeurtenissen kunnen leiden tot verlies van vertrouwen en het sluiten van een bedrijf. Gelukkig zijn de maatregelen ter voorkoming van voedselverontreiniging zeer eenvoudig en kunnen ze worden toegepast door iedereen die voedsel hanteert, door het volgen van eenvoudige regels voor het hygiënisch bereiden van voedsel. Het doel van dit Handboek is om personen die voedsel hanteren de informatie te verschaffen die ze nodig hebben om goede praktijken op het gebied van voedselbereiding te vergemakkelijken en toe te passen. Daarnaast wordt getracht basisinformatie over voedselveiligheid te verstrekken die de Latijns-Amerikaanse en Caribische landen aan hun eigen behoeften kunnen aanpassen. Het Handboek is opgebouwd uit drie modules en bijlagen die zich richten op de volgende onderwerpen: (1) voedselveiligheidsgevaren; (2) Door voedsel overgedragen ziekten; en (3) hygiëne maatregelen om voedselverontreiniging te voorkomen. De beoordeling aan het eind maakt deel uit van het Handboek. Het doel ervan is om de kennis te beoordelen die tijdens de cursus is opgedaan met betrekking tot het belang van de hygiënische productie van voedsel voor de volksgezondheid.

Iniciarei falando de forma breve sobre a magnitude do Programa de Educação Tutorial – PET Química, que a meu ver, é um programa que tem uma completude, uma vez que é regido pelo princípio da indissociabilidade entre ensino, pesquisa e extensão e tem como uma das premissas básicas estreitar as relações entre a academia, a educação básica e a comunidade externa, promovendo uma formação acadêmica ampla e diversificada para os discentes da graduação. Desde 2018, ano no qual entrei no PET Química como tutora, tinha o anseio de publicar um livro com os meus queridos bolsistas PETianos sobre nossas diversas atividades desenvolvidas ao longo de cada ano. Este desejo partiu da ideia de socializarmos nossas ações de caráter coletivo e interdisciplinar, corroborando e primando pela elevação da qualidade acadêmica, levando em conta, a excelência do grupo PET. Este livro aborda alguns trabalhos desenvolvidos no ano letivo de 2021, os quais foram apresentados em eventos nacionais, regionais e locais, vislumbrando assim, a participação dos PETianos no aprimoramento, na consolidação e no fortalecimento do grupo PET Química. Nessa perspectiva, atitudes como essa validam e favorecem uma formação profissional crítica e reflexiva, pois possibilita aos bolsistas do programa o desenvolvimento e inovação de práticas educativas, assim como de competências e habilidades na área da docência. Tutora do PET Química: Alessandra Marcone Tavares Alves de Figueirêdo

“É com grande prazer que faço a abertura desse relatório. Ele muito me orgulha, pois me representa, me homenageia e abre oportunidades para os meus. Meu nome é Anyky Gonçalves de Lima, mais conhecida como Anyky Lima. Tenho 65 anos e eu falo da importância de hoje ter o ambulatório trans aqui em Minas Gerais. Eu sou carioca e nunca tive acesso a saúde na minha juventude. Aos 12 anos de idade, eu fui expulsa de casa, por já me perceber uma pessoa trans, uma criança ainda. Naquela época, as pessoas não respeitavam a nossa identidade de gênero, e ainda não respeitam. Naquela época, não respeitavam o nosso nome social, e ainda não respeitam. Isso nos impedia de irmos aos lugares públicos, inclusive em hospitais. Olhavam pra gente na recepção de um serviço e via um nome masculino em nosso documento e chamavam a gente desse nome. Eu via muita gente, muitas amigas morrerem dentro de casa com vergonha de ir ao hospital, não saiam em lugares públicos por não serem respeitadas. Porque não tem nada pior que está numa recepção de um hospital, uma sala cheia de gente e o médico, a recepcionista ou qualquer outro funcionário gritar o nome masculino e levantar aquela mulher feita, toda produzida. O acesso a saúde no que se refere a um ambulatório trans, especializado para nós mulheres e homens trans, é muito recente. Na minha época, quando comecei a minha transição, não tinha. Fiz tudo sozinha, com erros e acertos. E hoje tem o ambulatório trans para nos acolher. Um orgulho muito grande que eu tenho é o ambulatório receber o meu nome. Foi uma homenagem que eu não vou esquecer. Normalmente as pessoas fazem homenagem para quem já morreu, e eu estou viva, "muito viva". Só lembrando que nos matam aos 35 anos e eu estou aqui resistindo a tudo isso. Então isso pra mim foi uma homenagem muito grande. Me sinto honrada com a consideração das pessoas por terem colocado o nome do ambulatório de Anyky Lima. Hoje eu sou uma usuária do serviço. Eu me consulto neste ambulatório e me sinto agradecida por, depois de tantos anos, ter um serviço que me atenda e atenda os meus, que me trata e tratam a minha população. Eu vivi 65 anos para ver essa maravilha que aconteceu, então eu acho que o ambulatório é pra mim a coisa mais importante que aconteceu em Minas Gerais, pois atende uma população que não tinha acesso nenhum a saúde e hoje são tratadas com dignidade e respeito.”

No conhecido popular, Spoiler é quando alguma fonte de informação, como um site ou um amigo, revela informações sobre o conteúdo de algum livro ou filme, sem que a pessoa tenha visto. Neste caso eu faço o papel do amigo que vai revelar o conteúdo deste livro. Conforme você for lendo você vai tendo a chance de interagir, seja de forma impressa - se foi este o formato escolhido do seu livro, ou de forma digital - se for um e-book. Ah, na forma impressa você também pode ir pro digital, pois ao longo da construção do seu Plano de Marketing Pessoal neste livro, você vai encontrar QR Codes para mirar seu celular e preencher com suas informações até completar o seu plano, que ainda será visto por mim antes de lhe enviar, por e-mail, diante do seu registro. Claro que com a nova lei de proteção de dados nós sabemos que eu não irei fazer nada com seus dados além de gerar minhas considerações sobre seu plano, sendo para mim uma fonte particular de estudos à medida que todos preenchem os planos, para que eu possa consultar e encontrar os principais problemas e soluções para eu continuar a criar conteúdos com este tema, nas minhas redes sociais. Então é tudo em comum acordo. E com muito carinho, porque para mim este meu trabalho, ao qual me dedico desde 2006, levará meus sonhos à realidade até o fim da vida, pois amo o que faço, por isso quero ajudar você a também seguir com seus sonhos e projetos, acrescentando um pouco mais do Marketing Pessoal aos seus objetivos. Confie e vamos juntos, desde já com minha gratidão. Por fim, este livro marca o início de um novo ciclo com minha empresa, a Ponto Pessoal, que você conhecerá a história logo mais. Já são 10 anos, de 2010 a 2020, no meio da construção e vivência de muitas experiências pelo Brasil, que me fizeram escrever este livro, tomando a partir de agora lugar no histórico de resultados da minha vida, transformando o Marketing Pessoal para o Marketing para Pessoas. Espero que faça muito sentido para você, assim como faz para mim, e, que juntos, possamos ir mais além, descobrindo se ele é ou não para todos.

Na carta que aqui se publica, um jovem padre jesuíta educado nos colégios da Companhia de Jesus de Brabante faz um relato detalhado da vida no Colégio de Jesus de Coimbra, onde permaneceu alguns meses no ano de 1655, numa escala imprevista durante a sua viagem entre a Europa e o Extremo Oriente. <br>A descrição de Inácio Hartoghvelt oferece-nos uma visita guiada aos espaços da Companhia de Jesus de Coimbra (Colégio de Jesus, Colégio das Artes, Quinta de Vila Franca), permitindo-nos olhar para os edifícios pelo seu lado de dentro, dando-nos a oportunidade de vislumbrar as quase duas centenas de ocupantes nas suas atividades diárias. Inácio compara constantemente o colégio de Coimbra com os de Brabante, enfatizando a austeridade espartana em Coimbra. Alguns aspetos provocam o espanto do autor, revelando também a sua admiração e o seu respeito ao perceber que esta escala em Coimbra era a melhor preparação para as dificuldades que o aguardavam na sua missão na China. —— In de brief die hier gepubliceerd wordt, geeft een jonge jezuïetenpriester, opgeleid aan de colleges van de Societeit van Jesus in Brabant, een gedetailleerd verslag van zijn leven aan het Colégio de Jesus in Coimbra, waar hij in 1655 enkele maanden verbleef, tijdens een onvoorziene tussenstop op zijn reis van Europa naar het Verre Oosten.<br>Ignatius Hartoghvelt’s beschrijving biedt ons een rondleiding door de ruimtes van de Societeit van Jesus in Coimbra (Colégio de Jesus, Colégio das Artes, Quinta de Vila Franca), waardoor we de gebouwen van binnenuit kunnen bekijken, en de kans krijgen om een glimp op te vangen van de bijna tweehonderd bewoners in hun dagelijkse bezigheden. Ignatius vergelijkt voortdurend het Colégio van Coimbra met de colleges van Brabant en benadrukt daarbij de Spartaanse soberheid in Coimbra. Sommige aspecten lokken de verbazing van de auteur uit en tonen ook zijn bewondering en respect omdat hij besefte dat deze tussenstop in Coimbra de beste voorbereiding was op de moeilijkheden die hem te wachten stonden tijdens zijn missie in China.

Como será o lugar quando ninguém passa por ele? – pergunta o poeta. Será que “Existem coisas sem ser vistas?” E o mundo, mundo grande, como escreveu, pode existir “apenas pelo olhar que cria e lhe confere espacialidade?” O poeta parece querer nos dizer que “Aquilo que vemos vale – vive – apenas por aquilo que nos olha”, 1 que ver é experimentar ser visto, que ser visto é existir, e ainda que haja uma “cisão que separa dentro de nós o que vemos daquilo que nos olha”, 2 as coisas, os acontecimentos só têm existência na medida mesma de nossa presença, de nossa potência visual, de nosso corpo que toma e encorpa o espaço, o tempo e gera existência e resistência, presença e ausência, o antes e o depois, a perda e a insistência. Duas dimensões importantes de parte significativa da poética de Carlos Drummond de Andrade são a memória e a questão da finitude, que se manifestam em resíduos de memórias e de espaços familiares. A dimensão da finitude, em especial, faz com que o poeta some inúmeras questões em forma de perguntas à sua poética, como lemos na passagem do poema supracitado. Esse dado é importante porque denota a provisoriedade e a fragilidade das respostas possíveis elaboradas no corpo dos próprios poemas. O poeta não tem respostas para todas as perguntas que faz. Os historiadores também não têm respostas para todas as questões que levantam em suas pesquisas, em suas aulas, cursos, intervenções. Por isso, com relação a Drummond, parte de sua poesia é metapoesia. Nesse sentido, somos levados a nos perguntar se a escrita do Historiador não seria meta-história, ou seja, o “estudo referente à história enquanto historiografia; por exemplo, o estudo da linguagem, ou linguagens, da historiografia”? 3 Assim, dessa forma, elaboramos histórias que ajudam na construção de outras histórias? Cada um dos autores desta coletânea conhece o lugar por onde passam, porque sua prática é constituída por um demorar-se em suas temáticas, pela identificação e reflexão sobre problemas e questões, portanto, o desejo é que nada permaneça fora do alcance de sua vista, o que garante para cada um a criação e configuração de certa espacialidade e temporalidade fundamentais com relação às pesquisas abordadas. Evidentemente que demorar-se e conhecer-se, nas temáticas levantadas, não isenta todos, todas e cada um de certa estranheza e inquietação marcadas exatamente pelas respostas impossíveis de serem encontradas, assim é que a familiaridade com a temática não garante, e jamais garantirá, a tranquilidade de um “sentir-se em casa”, o que até certo ponto é bom, na medida em que nos coloca sempre em estado de alerta para o que até então não foi visto, alcançado, sentido como presença em variados tempos e espaços, e que esperam de nós inteligibilidade na busca, a um só tempo, pelo todo e as partes, como assevera Antoine Proust. Portanto, nada é suposto na existência, isso porque, como escreve o poeta, “Ou tudo vige planturosamente, à revelia/ de nossa judicial inquirição / e esta apenas existe consentida/ pelos elementos inquiridos?”, posto que o que vigora na existência, mesmo à revelia de nossa mais cuidadosa inquirição, o que garante as nossas questões, são as próprias questões, e não o que está fora, o que não faz parte das problemáticas levantadas, e é exatamente nessa “espantosa batalha/ entre o ser inventado/e o mundo inventor” que nos colocamos e nos demoramos. Somos “ficção rebelada/ contra a mente universa”, levantando a alvenaria de nosso lugar, de nosso estranho lugar, de nossa morada, lugar de uma certa permanência que nos ampara e nos sacode ao mesmo tempo. Assim, abrimos nossas trilhas em seu sétimo volume. Trilhas são caminhos ou estradas, existentes ou estabelecidos, com dimensões e formas, comprimento e largura diferentes, aptos a aproximar, juntar, estabelecer espaços de interação, indicar, duvidar, marcar, apontar direções, ligar, sinalizar, abrir passagens. Entre as inúmeras trilhas abertas sertões afora e cidades adentro, nós abrimos as nossas, dispomos nossos passos, medimos as dificuldades do terreno e nos lançamos nessa caminhada que já dura tantos anos, deixando fincados nas terras por onde passamos, marcos e marcas, impressões e signos, sinais e símbolos, partes de cada de um nós, como um olhar lançado, que confere e configura tempos e espacialidades. O presente volume divide-se em duas partes, respectivamente: “História, memória, autoritarismo e militância política no século XX” e “Experiências citadinas e sertanejas, oralidade e tradição nos sertões do Ceará nos séculos XIX e XX”. Na primeira parte do livro, abrimos nossos trabalhos com o capítulo de Jucelio Regis da Costa, “Da construção a celebração do golpe de 1964 no Ceará: usos políticos de elementos neomedievalizantes”, que faz uma análise de acontecimentos nacionais da década de 1960, com profundas repercussões no Ceará, como as Cruzadas do Rosário em Família, a Missa congratulatória às Forças Armadas e as Marchas da Vitória, com ampla mobilização política de grupos conservadores do estado, com a finalidade de combater o comunismo, servindo assim “na pavimentação do caminho ao golpe civil-militar de 1964”. O autor elege como objeto central de sua análise elementos neomedievalizantes, quando sentidos positivos foram atribuídos à Idade Média e os acontecimentos em questão foram medievalizados. Edvanir Maia da Silveira, em “Os partidos políticos e a experiência democrática na Zona Norte Cearense (1945-64)”, discute como as décadas de 1945 a 1964 consagraram-se na historiografia como tempo da experiência democrática, em que vigorava uma Constituição, partidos, eleições e participações sociais no debate político, sem, no entanto, descurar do fato de que muitas práticas autoritárias estavam presentes e ativas no cenário político, de modo que essas experiências e conflitos foram vivenciados e ressignificados pelas lideranças da Zona Norte do Ceará. O capítulo assinado por Viviane Prado Bezerra, “‘Quando a mulher sai do mundo da cozinha dela e começa a participar das coisas, então ela começa a ver o mundo diferente’: trabalho pastoral e atuação política das camponesas no Movimento do Dia do Senhor (1970-1990)”, aborda a militância religiosa e política de mulheres camponesas no Movimento do Dia do Senhor, uma iniciativa católica que tinha relação com as Comunidades Eclesiais de Base – CEBs e que teve intensa atuação entre as décadas de 1960 e 1990 alimentada pela dimensão da “fé e vida”, modificando “a visão de mundo e atuação dessas mulheres em suas comunidades”, tornando-as “protagonistas na luta pela libertação, posse da terra e pela igualdade de gênero”. No último capítulo da primeira parte, “Cem anos de comunismo no Brasil: onde Camocim entra nessa história?”, de Carlos Augusto Pereira dos Santos, o autor discute, dentro das comemorações dos cem anos do Partido Comunista do Brasil (PCdoB), agora em 2022, a participação da cidade de Camocim nessa longa história, utilizando como documento uma entrevista realizada com o “Sr. Nilo Cordeiro de Oliveira, comunista histórico em Camocim, filho de Pedro Teixeira de Oliveira (Pedro Rufino), um dos fundadores do Partido Comunista Brasileiro (PCB) em Camocim em 25 de março de 1928”. Voltando à trilha poética aberta por Carlos Drummond de Andrade, tomando o caminho dA suposta existência, pensamos se “A guerra sem mercê, indefinida, prossegue, feita de negação, armas de dúvida […]teima interrogante de saber/ se existe o inimigo, se existimos/ ou somos todos uma hipótese/ de luta/ ao sol do dia curto em que lutamos”, e se a nossa luta se faz e se refaz em cada página escrita, em cada aula debatida, em cada projeto realizado, uma vez que, se a pressa existe, é porque sabemos que um dia é muito curto para quem luta. Por isso a soma de todos nós, a multiplicação de nossas pesquisas, a publicização tão importante de nossas inquietações. Na segunda parte do livro, Francisco Dênis Melo, a partir do capítulo “Sobral e os seus altares: imaginária urbana e heróis civilizadores”, tem como objetivo “pensar a cidade de Sobral-CE a partir de alguns de seus habitantes de pedras, ou melhor, de sua imaginária urbana, no caso bustos, estátuas e monumentos destacados em variados espaços, notadamente em suas praças”, que funcionaram e ainda funcionam como anteparo para os campos políticos e religiosos na cidade, constituindo assim um poderoso mecanismo simbólico de construção do poder em Sobral. Thiago Braga Teles da Rocha, em “‘Sobral como cidade progressista’: entre planos, projetos e representações”, discute o processo de eletrificação em Sobral, estabelecendo uma relação com o conceito de progresso. O texto nos mostra que foi organizada uma “campanha em prol da eletrificação da cidade, realizada por setores da elite política da cidade, com destaque para a Igreja Católica a partir do jornal Correio da Semana”. Para isso, foi utilizado o “Projeto das Redes Primárias e Secundárias de Distribuição de Energia Elétrica da Cidade de Sobral”, documento resguardado no Núcleo de Documentação Histórica (NEDHIS), ligado ao curso de História da Universidade Estadual Vale do Acaraú. O capítulo assinado por Antônio Vitorino Farias Filho, “Imagens no espelho: mulher depravada e mulher ideal em Ipu-CE no início do século XX”, discute a questão da prostituição e sua relação tensa com a chamada Modernidade e com os valores do progresso, de modo que a prostituta no espaço público representou “uma imagem invertida da mulher ideal, buscada pelos grupos dominantes”. Chama atenção o autor para o importante fato de que “É somente no início do século XX, mais ainda na década de 1920, na cidade de Ipu, que a prostituta e a prostituição aparecem explicitamente nas fontes”. No capítulo “‘Isso é atestado de seu progresso. Sí Sobral, Camocim e outras cidades sertanejas têm o seu jornal, porque não poderíamos ter?’ a elite escritora e o ideário de controle e modernidade em Ipu-CE (1900-1920)”, Antonio Iramar Miranda Barros e Alexandre Almeida Barbalho discutem a questão da Modernização sob a ótica das lides jornalísticas, a partir das experiências e do “pensamento de três sujeitos, a partir dos grupos aos quais pertenciam: Abílio Martins, Herculano Rodrigues e Leonardo Mota”, entendendo que os jornais eram encarados como sinais claros de progresso, desenvolvimento e inovação. Raimundo Alves de Araújo e Emmanuel Teófilo Furtado Filho assinam o capítulo “O campo de concentração do Ipu no contexto da Revolução de 1930”. Os autores analisam a constituição do campo de concentração na cidade do Ipu no ano de 1932, no contexto de criação de outros campos, em cidades como Quixeramobim, Crato, Cariús, Senador Pompeu e Fortaleza. Os autores refletem que tal acontecimento não tem o reconhecimento e importância para os poderes locais, lamentando “que não haja um marco histórico identificando o local exato do campo de concentração do Ipu, nem um memorial preservando a memória e a história de tão trágico e lamentável acontecimento!” O campo de concentração da cidade do Ipu fazia parte de um projeto maior, que, entre outros objetivos, pretendia “fazer dele uma ‘parede de contenção’ para poupar a cidade de Sobral do assédio dos retirantes”. Nesse sentido, afirmam os autores que “Ignorar este passado horrível é o mesmo que ‘assassinar novamente’ aquelas vítimas”. Na sequência, Cid Morais Silveira, em “‘Os teus filhos, cidade encantada, escondidos no seu coração’: a vida e a morte do Centro Social Morrinhense (1952 – 1963)”, analisa a criação e o fim de uma instituição chamada Centro Social Morrinhense, em 1952, na cidade de Fortaleza, num contexto em que seus fundadores acreditavam que Morrinhos, “uma pequena vila encravada entre o litoral e o sertão, no interior cearense, composta de oito ruas, dois grandes quadriláteros que os moradores chamavam de ‘praça’ e com aproximadamente 1.097 habitantes”, estava “desamparada e abandonada pelo poder público”, objetivando “1º) proporcionar as melhores ocasiões de progresso àquela vila; 2º) levantar o nível social de seus habitantes; 3º) auxiliar os estudantes pobres do distrito; 4º) promover campanha sobre assuntos dos mais variados: educação, cultura, escolas, alfabetização de adultos, agricultura e outros problemas locais”. Joaquim dos Santos, no capítulo “‘Nas porteiras’ de outros mundos: a Pedra Branca na tradição oral”, encontrou uma pedra em seu caminho. Por isso reflete “sobre o lugar da Pedra Branca na tradição oral sobre os mortos na região do Cariri, dando destaque às memórias sobre a grande rocha e os significados que lhe são atribuídos pelos moradores das áreas próximas ao rochedo”. Aponta o autor que “a Pedra Branca está localizada no sítio Jatobá, na encosta da Chapada do Araripe, zona rural do município de Porteiras”. Ele enfatiza ainda que na “relação entre as pedras e as almas nos interiores do Brasil, é notório como seus laços são estreitos e porosos, tanto no que diz respeito às pedrinhas, quanto aos grandes rochedos”. Fechando a segunda parte e a obra, temos o capítulo de Reginaldo Alves de Araújo, “Vamos falar sobre um sertão? Do sertão dos párias incultos ao culto à pátria”, no qual o autor analisa “algumas variações de sentido da palavra sertão em diferentes momentos históricos”, atentando para o fato de que vai deixar “de lado a ideia de sertão como sinônimo de seca e de fome […] para nos concentrarmos em outras duas imagens: a de um espaço não civilizado no contexto colonial, ao sertão enquanto reservatório das raízes culturais da nacionalidade brasileira”. Entende o autor o sertão como um espaço plural e simbólico, material e sensível, sendo entendido também como um espaço de resistência renhida ao colonialismo. Voltando à trilha aberta por Carlos Drummond, no poema A suposta existência, nos diz o poeta: “[…] e tento construir-me de novo a cada instante, a cada cólica, na faina de traçar meu início […]”. O ser do poeta é parte remontada, refeita, ressignificada com a matéria da vida, com o espanto de todo dia. Ser reconstrução é sonhar ser outro a cada instante, apesar da cólica, do gemido. O que há, de fato, para se construir novo a cada instante, é uma multiplicidade de caminhos, de trilhas, de sendas abertas. O poeta nos mostra novos caminhos, assim como historiadores e historiadoras também apontam em seus trabalhos para o múltiplo das coisas, da vida, dos acontecimentos. E se uma das características da obra poética de Drummond é o “princípio-corrosão”, nas palavras de Luiz Costa Lima, nas obras dos historiadores temos, certamente, o “princípio-reflexão”, quem sabe, de forma mais ousada, o “princípio-coração”… Boa caminhada! Boa leitura! Francisco Dênis Melo

Com muita satisfação publicamos mais uma edição da coletânea “Estudos de Direito Latino Americano” em seu Volume XI. Trata-se de uma obra que visa reunir pesquisas sobre diversas temáticas jurídicas tanto do Brasil quanto da América Latina. O primeiro capítulo intitulado “Políticas Públicas e Desigualdade Social nas cidades brasileiras: uma resenha crítica” foi fazer uma resenha crítica do artigo intitulado: Globalização e desafios urbanos: políticas públicas e desigualdade social nas cidades brasileiras, publicado na Revista Eure (Santiago), no ano de 2011. O artigo foi realizado através de uma pesquisa exploratória, assentada em uma revisão literária bibliométrica com procedimento quantiqualitativo e método histórico comparativo. endo como objetivo, compreender os diversos ciclos de crescimento econômico evitaram uma redistribuição mais equitativa da riqueza, agravando as desigualdades sociais e empobrecendo as populações urbanas brasileiras. O segundo capítulo intitulado “O sequestro do ônibus 174: a generalização do Direito Penal do inimigo através da trajetória de Sandro Barbosa do Nascimento” é apresentada a história de Sandro Barbosa do Nascimento, que foi marcada pela ausência de suporte estatal, culminando em um sequestro do ônibus 174 no Rio de Janeiro, tentativa do agente de ser ouvido pelas autoridades. O estudo foi dividido em três etapas. Na primeira, é narrado o episódio criminoso envolvendo o transporte público. Em seguida, é exposta a história de Sandro desde sua infância, quando presenciou a morte de sua mãe a facadas até pouco antes do fatídico evento que o levou à morte pelas mãos de policiais com o objetivo de evidenciar a influência da negligência do Estado em sua formação. Por fim, é feita uma análise entre os trágicos acontecimentos ocasionados pela não efetivação das normas que dizem respeito ao direito à vida e segurança pública, bem como os requisitos básicos das garantias fundamentais, dentre eles saúde, alimentação e educação, com a tese descritiva de Günther Jakobs sobre o Direito Penal do Inimigo, que estabelece a marginalização e punição antecipada de indivíduos que insistem em violar os tipos penais, desligando-se do ser cidadão e regredindo ao chamado Estado Natural. O terceiro capítulo intitulado “O licenciamento ambiental e o projeto de lei nº 2159/2021 sob a perspectiva do desenvolvimento sustentável” é analisada a institucionalização de uma política de gestão ambiental é fenômeno recente no Brasil, que surgiu a partir de uma mudança global de conscientização ambiental durante a década de 1970, motivando a edição da Lei 6938/1981 através da qual, pela primeira vez em âmbito nacional, houve uma gestão integrada dos recursos naturais expressa por uma Política Nacional do Meio Ambiente (PNMA), que inovou ao prever instrumentos de gestão ambiental como o licenciamento ambiental. Trata-se do instrumento adotado para possibilitar a implementação, construção e operação de empreendimentos que tenham potencial poluidor, garantindo que a necessária proteção ambiental seja observada nesse processo. Esse processo, contudo, sofre diversas críticas quanto ao seu funcionamento, com diversas tentativas de alteração legislativa do processo atual, sendo que o objetivo do presente trabalho é analisar as alterações propostas pelo Projeto de Lei 2159/2021, Projeto de Lei 3.729/2004 e a introdução da Licença por Adesão e Compromisso a fim de responder o questionamento central levantado: se a adoção da LAC é um instrumento capaz de garantir maior eficiência ao processo de licenciamento ambiental ou se tal modificação no sistema pode colocar em risco a proteção ao meio ambiente e o objetivo de se promover o desenvolvimento sustentável previsto na Constituição da República Brasileira. Como objetivo específico, visa aprofundar a figura do licenciamento ambiental como instrumento do desenvolvimento sustentável e analisar as especificidades das alterações propostas. O quarto capítulo intitulado “A eficiência da autofalência: análise custo-benefício de um instituto esquecido no ordenamento jurídico” tem como objetivo analisar a eficiência do instituto da autofalência (falência requerida pelo próprio devedor). O capítulo observa a Lei de Recuperação de Empresas e Falência (LREF) com o auxílio da Análise Econômica do Direito visando à análise dos custos de falência da autofalência e os benefícios trazidos ao optar pelo instituto, como a proteção ao patrimônio dos sócios e outras vantagens introduzidas em decorrência da alteração da Lei nº 11.101/2005 pela Lei nº 14.112/2020. Ao final, conclui-se que a autofalência é um mecanismo viável que visa a diminuir os custos sociais de uma futura recuperação judicial infrutífera, diante da preocupação do Estado com a crise financeira e econômica de uma empresa. O quinto capítulo intitulado “As diversidades e as Tics na educação: uma análise inclusiva” tem como objetivo entender a relevância da valorização da diversidade e da redução da desigualdade em um determinado cenário organizacional, inclusive instituições de ensino, foco do presente estudo e sugerir mudanças pedagógicas utilizando as tecnologias de informação como meios para a existência de um ambiente organizacional que pratique a inclusão. Sabe-se que a ideia básica da gestão da diversidade em qualquer instituição é a necessidade da prática do respeito, da empatia, da inclusão e do reconhecimento de modo que um ambiente produtivo efetivamente ocorra, onde todos se sintam valorizados e os talentos sejam utilizados em plenitude realmente exista. Somente assim, as finalidades plenas daquela instituição educacional conseguirão ser atingidas. O sexto capítulo intitulado “A Corte Constitucional Monocrática: questões sobre as decisões monocráticas em controle de constitucionalidade concentrado” o autor defende que o sistema de controle de constitucionalidade adotado pelo Brasil, que congloba tanto o modelo concentrado quanto o difuso; corrobora com o aumento indireto das competências da Corte Constitucional, entre outros. A fim de proporcionar eficiência aos julgamentos, criou-se a possibilidade de prolação de decisões monocráticas, porém questiona-se a sua legitimidade e respeito à separação dos poderes, mormente quando em ações de controle concentrado de constitucionalidade, uma vez que por decisão liminar, de um único ministro, suspende-se o efeito de Lei, processada pelo Legislativo e sancionada pelo Executivo. O sétimo capítulo intitulado “O constitucionalismo ecológico biocêntrico sob uma análise sistemática crítica” tem como objetivo estabelecer a relação entre o ser humano e o meio ambiente, especificamente em relação à fauna, é questão recorrente no debate doutrinário, de modo que houve grandes evoluções no arcabouço jurídico pertinente. Se nos primórdios o meio ambiente não representava preocupação para o ser humano, tem-se que no sistema jurídico pátrio hodierno um verdadeiro rol de garantias aos animais, ainda que sob uma visão antropocêntrica do Constitucionalismo Ecológico. Com isto, quer-se dizer que estas garantias não representam direitos à fauna, uma vez que não são sujeitos de direitos, mas sim deveres do ser humano. Nesta toada, há movimento recente na doutrina com a finalidade de propor uma mudança de paradigma, de modo que os animais passem a ser sujeitos de direitos e possam fruir de direitos fundamentais, nos moldes dos direitos garantidos ao ser humano. Portanto, relevantes questões exsurgem desse Constitucionalismo Ecológico Biocêntrico, especialmente se de fato representa avanço ao arcabouço jurídico, bem como se traz efetividade que justifique esta mudança tão profunda e os efeitos que lhes são corolários. O oitavo capítulo intitulado “O desmonte da política de assistência social durante o governo Bolsonaro: análise do contexto assistencial na pandemia da Covid - 19” tem como objetivo analisar o contexto de precarização e sucateamento, e com os desafios impostos pela pandemia da COVID-19 e o agravamento de algumas questões sociais, como o aumento de desemprego, amplia a inserção da população em situação de vulnerabilidade social e extrema pobreza. O atual contexto que vivenciamos é marcado por fortes ataques aos direitos sociais, somado a ampliação de trabalhos temporários, subcontratação, flexibilização, em que se tem o aumento de trabalhos desprotegidos, invisíveis às Leis trabalhistas. O nono capítulo intitulado ‘Improbidade administrativa: seus aspectos e sua denotação crítica” tem como objetivo analisar e esquematizar a questão que caracteriza a Improbidade Administrativa, em conformidade com fatores que vem ganhando espaço com desordens diante da lei. Ao exercício das atividades que são desempenhadas pelos agentes públicos e que levam a constância de razões que atentem contra a integridade, desempenhando ilegalidades com enriquecimento pessoal e violando princípios em benefício próprio, importunando assim a constitucionalidade da lei de improbidade. A Administração Pública é o alicerce para a concretização de serviços, visando à satisfação da coletividade, e é voltada para assuntos detalhados que tem como objetivo alcançar com perfeição os princípios que norteiam a administração. Aos que causem prejuízos ao erário e ao enriquecimento ilícito, consoante as suas especificidades descritas na lei, consiste em improbidade administrativa. Os que causam prejuízos ao erário e enriquecem ilicitamente se enquadram como agentes causadores da improbidade administrativa. O décimo capítulo intitulado “Benefício Assistencial: análise das condições de miserabilidade” tem como objetivo analisar a concessão ao Benefício Assistencial. No artigo 203, V da Constituição Federal de 1988, traz a garantia da concessão de um beneficio assistencial à pessoa idosa ou deficiente que não tenha condições de prover o próprio sustento. Esse benefício tem regulamentação na Lei 8.742/93, conhecida como LOAS – Lei Orgânica da Previdência Social, que demonstra a acerca do benefício de prestação continuada, e institui o direito fundamental à assistência social, garantindo condições de uma sobrevivência digna àqueles que, apesar de não ter vertido contribuições previdenciárias ou tenham perdido a qualidade de segurado, não se encontram em condições de prover o próprio sustento, seja pela idade, ou em razão de alguma deficiência. Entretanto, existem requisitos para sua concessão, dentre eles o critério da miserabilidade, que cita um valor igualitário para definir quem será considerado hipossuficiente para fins do benefício de prestação continuada. Sendo assim, a fixação de um valor baixo para examinar a miserabilidade do postulante, é ferir sem sombra de dúvida esse princípio. Demonstrar-se-á, também, que o Estado não deve se afastar da sua função primordial, qual seja, promover o bem-estar de qualquer pessoa que dele necessite. O décimo primeiro capítulo intitulado “Direito do trabalhador rural: preceitos constitucionais e direitos fundamentais” tem como objetivo analisar fontes de melhorias nas condições do trabalhador rural, na qual desempenha na agricultura uma das atividades essenciais para o desenvolvimento econômico e sustentável do país, no entanto, os trabalhadores que desempenham esta atividade não têm seus direitos trabalhistas e previdenciários devidamente resguardados e em sua grande maioria vivem e trabalham em condições precárias. Ressalta-se que no Brasil esse problema se arrasta há anos, desde a formação do país, pois o desenvolvimento da agricultura e do pastoreio não despertou o mesmo interesse do legislador em relação à regulação do trabalhador urbano. Tal observação está denominada na Consolidação das Leis do Trabalho (CLT), publicada em 1943, onde é nítida a preocupação quanto à regulação e proteção do trabalhador urbano. Ao passo que, o trabalhador rural encontra-se visivelmente excluído da esfera dessa proteção legal através da disposição do art. 7º, alínea “b”, da CLT. Desta feita, nasce a necessidade de investigação e análise dos motivos que geram tal precariedade dos direitos desta importante categoria de trabalhadores. O décimo segundo capítulo intitulado “Direito tributário constitucional: a (im)possibilidade do exercício do poder judicante aos tribunais administrativos fiscais” propõe a análise acerca da possibilidade do exercício do poder judicante dos Tribunais Administrativos Fiscais, sob a ótica da Constituição Federal de 1988. O décimo terceiro capítulo intitulado “Impacto das instituições do Direito e da Administração no trabalho no mundo pós-pandemia” tem por finalidade realizar uma reflexão sobre o impacto das instituições do direito e da administração na construção do sentido do trabalho pós-pandemia. Como elemento presente na vida do ser humano desde os primórdios de sua atuação sobre a natureza, o trabalho reveste-se de centralidade que ultrapassa a mera satisfação de necessidades econômicas e alcança outras dimensões, como a social e a de saúde física e mental. Neste diapasão, a administração e o direito do trabalho, são elencados para estudo por serem as instituições sustentadoras das relações formais e informais no mundo do trabalho. No contexto de relações sociais trabalhistas na pós-pandemia, busca-se responder à questão de pesquisa: qual o impacto das instituições Administração e Direito do Trabalho, estruturadoras das relações sociais nas organizações, após a ruptura do modo tradicional de execução do trabalho com a pós-pandemia? Essa questão é respondida mediante pesquisa bibliográfica, em um estudo exploratório, de abordagem qualitativa e de natureza básica. O décimo quarto capítulo intitulado “A teoria argentina de Enrique del Percio sobre mudanças na sociedade contemporânea e a influência destas no envelhecimento do Perfil demográfico populacional na América Latina” tem como objetivo estudar os países da América Latina, entre eles a Argentina e o Brasil, e como têm experimentado um crescente movimento de envelhecimento do seu perfil populacional, o que decorre de sucessivas quedas nas taxas de natalidade e aumentos na expectativa de vida das pessoas. Esse movimento demográfico, tratado por alguns como “onda idosa”, decorre de profundas mudanças na sociedade, em processo que foi muito bem explorado pelo professor e filósofo argentino Enrique del Percio, o qual soube analisar as alterações estruturais na sociedade ao longo dos anos, principalmente no que diz respeito ao papel das mulheres, que foi determinante para o panorama de envelhecimento vivido atualmente. Por fim, o décimo quinto capítulo intitulado “Criação, análise, interpretação e construção dos Direitos Humanos passados e futuros a partir da revitalização e da importância da língua espanhola” tem como objetivo fazer uma síntese historiográfica da relevância do uso da língua hispânica no centro dos principais “direitos passados e futuros”, acentuando os pontos de similaridade dos valores culturais atuais até à formação de blocos supranacionais e de alianças em comum. Neste passo, propõe-se uma reflexão sobre a posição de assimilação do castelhano à educação política, jurídica e econômica das próximas gerações, e a sua constante retroalimentação. Por isso, a obra que ora se apresenta é de leitura obrigatória para estudantes e profissionais do Direito que queiram compreender e formar opinião acerca de temas jurídicos que transcendem nosso país e, diante de tais debates importantes trazidos na presente obra podem surgir soluções e respostas para a resolução de diversas questões em pauta na América Latina.