Academic literature on the topic 'Barnkör'

Barnier presenteert maatregelen die met name op de accountantsorganisatie als geheel zijn gericht, maar die uiteraard een impact hebben op de oordeelsvorming en het gedrag van individuele accountants. Echter, voor de professioneel-kritische instelling van de individuele accountant leiden de maatregelen van Barnier mogelijk niet altijd tot een optimale situatie. Op basis van het professional skepticism model van Nelson (2009) concluderen wij dat de maatregelen van Barnier vooral zijn gericht op het wegnemen van verkeerde prikkels (incentives) bij accountants. Barnier geeft echter onvoldoende expliciete aanknopingspunten met betrekking tot karaktertrekken, kennis, ervaring en training van de accountant.

Het accountantsberoep na Barnier (2010) is een vraag die velen bezighoudt. Barnier behandelt in zijn groenboek essentiële thema’s die het fundament raken van het accountantsberoep. Deze thema’s, uitgewerkt in bijna veertig vragen en voorstellen, omvatten globaal de volgende vraagstukken: 1. Rol van de accountant met name zijn professioneel kritische houding, maar ook de reikwijdte van het controlemandaat. 2. Onafhankelijkheid van zowel de accountant in persoon als het kantoor, waarbij enerzijds de vraag wordt gesteld of scheiding tussen controle en advies gewenst is en/of verplichte roulatie van kantoren of benoeming van de accountant door een onafhankelijk orgaan moet plaatsvinden. Anderzijds het vraagstuk van de benodigde aanpassing van het business model van accountantskantoren en/of versterking van de governancestructuur van de accountantskantoren. 3. Toezicht op het beroep, met name de wenselijkheid van een Europese regelgever in combinatie met eenduidige en geharmoniseerde regelgeving binnen Europa. 4. Markstructuur en marktconcentratie, waarin met name het vraagstuk of de huidige markt voldoende ruimte biedt voor ‘nieuw’komers en de noodzaak van vereenvoudiging van de regels voor controles bij mkb-ondernemingen worden behandeld. Relevante thema’s en relevante vragen waar de afgelopen tijd veel en uiteenlopende reacties op zijn gegeven en dikke schriftelijke reacties richting Brussel zijn gestuurd. Nu is het wachten op de Europese Commissie die heeft toegezegd in de loop van 2011 met nadere voorstellen te komen.

Ondanks de recente diepgravende discussie over de rol die banken, kredietbeoordelaars, toezichthouders, hedgefondsen en centrale banken hebben gespeeld in de kredietcrisis, was er tot dusver weinig aandacht voor de rol van de externe accountant. Voorzitter van de Financial Reporting Council Boyle (2008) stelt dat in zijn ogen ‘auditing has had a good crisis’. Dit lijkt mede het gevolg van het succesvol adresseren van mogelijk negatieve effecten voor de accountantsprofessie door de beroepsgroep zelf (zie Humphrey et al., 2009). Inmiddels is toch een flinke discussie op gang gekomen over de rol van de externe accountantscontrole tijdens de crisis. Kenmerkend hiervoor is de conclusie van de House of Commons Treasury Committee (2009) in het Verenigd Koninkrijk waarin werd aangegeven dat ondanks de formeel juiste invulling van de accountantscontrole, de crisis toch heeft plaatsgevonden en zelfs organisaties raakte die kort daarvoor nog een goedkeurende accountantsverklaring hadden verkregen. Waar de accountantsprofessie in het begin van dit millennium nog te maken had met een ‘boekhoudcrisis’, die zich uitte bij een beperkt aantal specifieke ondernemingen, 1 wordt de accountantsprofessie nu geconfronteerd met een klaarblijkelijke verwachtingskloof die meer generiek is en daarmee moeilijker op te lossen. Tegen deze achtergrond en in het kader van de bevordering van de financiële stabiliteit en de hervorming van het toezicht op de financiële markten, lanceerde de Europese Commissie in 2010 een Green Paper of Groenboek. Dit Green Paper was bedoeld om het debat over de rol van de externe accountant, de governance en onafhankelijkheid van accountantskantoren, het toezicht op de externe accountant, de structuur van de controlemarkt en het creëren van een Europese interne markt voor controlediensten te starten (European Commission, 2010). Deze discussie heeft zich inmiddels vertaald in concrete voorstellen voor een nieuwe Europese Verordening (Europese Commissie, 2011a) en een herziening van de Europese Richtlijn uit 2006 (Europese Commissie, 2011b). De voornoemde voorstellen zijn op 30 november 2011 door Europees Commissaris Barnier gepresenteerd. De voorstellen van Barnier raken veel aspecten van de accountantsprofessie. Het oogmerk van de voorstellen is om de aandachtspunten die uit de crisis naar boven zijn gekomen te adresseren en daarmee het vertrouwen in de accountantscontrole te versterken. Enkele van de primaire doelstellingen van Barnier zijn (European Commission, 2011c): ∙ het verduidelijken en meer precies definiëren van de rol van de auditor; ∙ het versterken van de onafhankelijkheid en professioneel- kritische instelling van de auditor, waarbij het introduceren van een strikte scheiding tussen controleen adviestaken, verplichte kantoorroulatie en meer transparantie over de auditwerkzaamheden nieuwe maatregelen zijn; ∙ het verbeteren van toezicht op het accountantsberoep en het faciliteren van grensoverschrijdende accountantscontrole; ∙ het dynamiseren van de bovenkant van de markt voor accountantscontrole. Voor dit deel van de markt ziet Barnier op dit moment problemen in een hoge mate van concentratie en een mogelijk systeemrisico als een groot accountantskantoor dreigt te failleren. De artikelen in dit themanummer hebben allen betrekking op de voorstellen van Barnier. De rol van de auditor en de reikwijdte van zijn werkzaamheden worden behandeld in het artikel van Majoor. In het artikel van Van Nieuw Amerongen en Quadackers wordt vervolgens de professioneel-kritische instelling besproken en wordt vastgesteld in hoeverre de voorstellen van Barnier hier een bijdrage aan leveren. Het voorstel voor de roulatie van accountantskantoren wordt besproken in het artikel van Roos, waarbij kanttekeningen worden geplaatst bij het nut van deze maatregel. De markt voor accountants- 160 86E JAARGANG MEI Thema 19 controle en met name het door Barnier gepercipieerde probleem van marktconcentratie en gebrek aan keuze in deze markt, wordt geanalyseerd in het artikel van Klijnsmit en Wallage. In dit artikel wordt ook aandacht besteed aan de wetenschappelijke onderbouwing van de voorstellen van Barnier. Het laatste artikel in dit themanummer is een epiloog van Eimers, waarin een aantal praktische consequenties van de voorstellen van Barnier, voor met name de controles in een internationale omgeving, worden besproken. Via de artikelen in dit themanummer wordt een bijdrage geleverd aan een zeer actuele discussie. Het gedegen proces van onafhankelijke beoordelingen en herzieningen, zoals voor dit wetenschappelijk tijdschrift aan de orde is, zorgt er echter voor dat de artikelen niet de meest actuele stand van de discussie kunnen weergeven. De focus van de artikelen ligt dan ook op het analyseren en evalueren van de voorstellen van Barnier op basis van bestaande wetenschappelijke literatuur en in mindere mate op het weergeven van de actuele stand van de discussie.

The Brexit negotiations constituted unchartered political and institutional territory for the European Union (EU). This analysis shows how a new institutional approach enabled the EU-27 to present an unusually united front. The “Barnier method” is characterised by five elements: a strong political mandate from the European Council, a single EU negotiator based in the European Commission in the person of Michel Barnier, very close coordination with the Member States and the European Parliament, and a high degree of transparency. Lessons can also be drawn from this for the next phase of the Brexit negotiations and the EU’s relations with other third countries.

In dit themanummer is uitgebreid stilgestaan bij de voorstellen van Barnier. Geven de voorstellen antwoord op de vragen die voor de Eurocommissaris aanleiding waren voor de consultatieronde? Uit de interviews van Klijnsmit en Majoor komt duidelijk naar voren dat het vraagstuk over het versterken van vertrouwen in het accountantsberoep diverse dimensies kent. In het Green Paper van Barnier worden deze dimensies geraakt en suggesties geboden voor hervorming. De drie geïnterviewden erkennen de problematiek die in het Green Paper wordt geschetst, maar leggen ten aanzien van de oplossing duidelijk andere accenten. Duidelijk is wel dat wordt getwijfeld over de vraag of de voorgestelde acties antwoord gaan geven op de vertrouwensvraag.

De maatschappij zet vraagtekens bij het werk van de accountant. Is een accountant wel in staat om de maatschappij het benodigde vertrouwen te geven in de financiële stabiliteit van een onderneming? Barnier stelt in zijn Green Paper over de benodigde hervorming van het accountantsberoep (European Commission, 2010) als gevolg van de bankencrisis de terechte vraag of de controlefunctie moet worden versterkt, zodat in de toekomst nieuwe (financiële) risico’s kunnen worden beperkt. In dit artikel wordt geconcludeerd dat de huidige rolinvulling onvoldoende aansluit op de breedheid in vraagstukken van diverse groepen stakeholders met name waar het de financiële stabiliteit van een onderneming betreft. Het antwoord van Barnier daarop is eveneens onvoldoende, omdat te veel de nadruk ligt op de bestaande rolinvulling en te weinig aandacht wordt gegeven aan de differentiatie in informatiebehoeften van de diverse groepen stakeholders.

In dit artikel worden de voorstellen van Europees Commissaris Barnier ten aanzien van de markt voor accountantscontrole nader beschouwd. De gepercipieerde problemen worden besproken en de onderbouwing van de voorstellen wordt kritisch geanalyseerd. Vervolgens wordt vastgesteld of er op basis van bestaande literatuur ook daadwerkelijk sprake is van een probleem en of de voorgestelde maatregelen het beoogde effect kunnen hebben. De conclusie die in het artikel wordt getrokken, luidt dat het onvoldoende bewezen is dat er ten aanzien van het probleemgebied ‘marktconcentratie en gebrek aan keuze’ daadwerkelijk een probleem bestaat en dat het onduidelijk is of de voorgestelde maatregelen effectief zijn. Barnier bestrijdt met andere woorden een gepercipieerd probleem waarvan de feitelijkheid niet is vastgesteld. Bovendien stellen uitkomsten van eerder onderzoek de effectiviteit van de bestrijdingsmiddelen ter discussie. Dit is een zorgelijke constatering omdat de maatregelen vergaande consequenties kunnen hebben voor de praktijk.

The aim of this study is to gain insight into how experienced children’s choir conductors work with the development of voices in the elementary school age. The work primarily focuses on aspects of vocal production such as finding and matching pitch, intonation, tone quality, resonance and falsetto singing. Because of the inherent complex nature of singing, the work also to some extent covers other aspects of choir singing such as breath, posture and organisation. Three experienced Swedish choir directors were interviewed with a qualitative method. The results show that the directors’ methods were similar, emphasizing good voice quality of the director, high registry singing, and enhancing listening skills over detailed work with resonance and tone quality. The results also show that the choir directors were coherent with and to some extent relied on the same method literature that forms the backbone of this work. This study brings to light what methods are used by todays children’s choir directors and further underscores the relevance of existing literature.
Uppsatsens syfte är att ge inblick i hur erfarna körledare arbetar med röstutveckling hos barn i lågstadieåldern. De huvudsakliga områden som undersöks är körledarnas arbete med tonträffning, intonation, tonkvalitet, resonans och huvudklang. På grund av körsångens komplexa natur avhandlar arbetet även i viss mån övriga aspekter såsom andning, hållning och organisering av kören. Uppsatsen bygger på material från tre kvalitativa intervjuer med erfarna körledare. Resultatet visar att de tre körledarna använder sig av likartade metoder. Samtliga betonar vikten av att körledaren själv har en god röstkvalitet, att körsången sker i ett högt register anpassat till barnens röster och att körundervisningen bör fokusera på gehörsutveckling snarare än detaljarbete med resonans och tonkvalitet. Resultatet visar även att körledarnas metoder till stor del överensstämde med och i viss mån även utgick ifrån de källor som tas upp i uppsatsens litteraturkapitel. Uppsatsen visar på vilka metoder som används av erfarna barnkörledare och understryker även relevansen av den befintliga litteraturen i ämnet.

I min roll som barnkörledare har jag mött många barn som inte vill sjunga höga toner och jag har även mött barn som inte anpassar sig till den gemensamma sången utan ”brummar” i ett monotont och lågt röstläge.   Genom intervjuer med tre barnkörledare har jag tagit reda på deras erfarenheter och uppfattningar kring barns röstutveckling från millennieskiftet fram till idag. Jag har även undersökt vilka erfarenheter barnkörledarna har av ”brummare” och sångsvaga barn samt hur de jobbar med dessa i barnkören.   Resultatet av studien visar att barnkörledarna inte upplever någon skillnad i barns röstomfång. Enligt studien har däremot klangidealet påverkats i och med barns starka förebilder inom populärmusiken som de försöker härma.

Bakgrund: I svenska kyrkan finns en lång tradition av att kören är en viktig del av gudstjänstlivet och församlingsverksamheten. För en körsångare kan kören vara den första kontakt man har med sin församling. Svenska kyrkan samlar ca 100 000 körsångare och dessa utgör kyrkans största frivilliggrupp. För att behålla svenska kyrkans körer måste man ständigt rekrytera framgångsrikt. Syfte och frågeställningar: Syftet i denna uppsats är att undersöka vilka faktorer man bör fokusera på för att vara framgångsrik när man rekryterar körsångare i Svenska kyrkan? De specifika frågeställningarna är: Hur arbetar församlingarna med frågan kring rekrytering av framtida körsångare? Hur får man information om att församlingen bedriver körverksamet? Vilka faktorer är avgörande för en körsångare om den ska börja sjunga i en kör i Svenska kyrkan? Metod: Min undersökning bygger på enkäter. Jag har valt enkäter som metod för att kunna jämföra svaren mellan olika körer, kontexter och åldrar. Samma fråga har ställts till grupperna: Barn 6-12 år, Ungdom 13-20 år, Vuxna > 20 år i tre olika församlingskontexter: Landsortsförsamling, stadsförsamling och förortsförsamling. Körledarna för respektive kör har fått en körledarenkät. Körledarenkäten var med omfattande än körsångarenkäten. Resultat: Församlingarna använder traditionella kanaler för information t ex hemsidor, infofoldrar och utskick. Körledarna i undersökningen uttrycker dock att de saknar stöd från församlingarna när det gäller ansvar för rekrytering. Det är ofta via familjen eller en vän som man blir rekryterad och får information. Körens medlemmar är goda ambassadörer för sin kör. Ett gott rykte är rekryterande och ofta är det körsångarna som sprider och formulerar det. Rekryteringsgrunden är oftast musikalisk. I körsångarenkäten uttrycker man det på olika sätt: jag älskar, tycker om eller mår bra av musik. Att organisera körverksamheten för barn och unga i en körtrappa är framgångsrikt eftersom det eliminerar åldersglapp i verksamheten. Om man vill vara framgångsrik skall man satsa på relationer. Relationer via vänner, familjemedlemmar, lärare och anställda i kyrkan. Församlingarna bör satsa massivt på körsång för yngre åldrar. Att börja sjunga i barn eller ungdomskör främjar framtida körengagemang. Det är ett starkt samband mellan att sjunga i kyrkokör som vuxen och att börjat sjunga i barn- eller ungdomskör. Om Svenska kyrkan vill värna sina körer måste man bryta den vikande trenden vad gäller antalet barn och ungdomskörer.

Detta är en kvalitativ studie vars syfte varit att undersöka musisk pedagogik i förhållande till traditionell förmedlingspedagogik. De pedagogiska försöken har ägt rum hos 4 olika barnkörer med åldrarna 5-8 år vid 2 tillfällen vardera, där barnen fått bekanta sig med nyskrivet material. I arbetet har teorier om musisk pedagogik legat som grund, liksom författarskap kring barnrösten, barnkörmetodik och utvecklingspsykologi. Teorier kring delaktighet har tillsammans med interaktionsanalys legat som grund för analys och resultat, där diskussionen återkopplar till de resultat och den litteratur som arbetet vilar på. Resultaten visar att lek, fantasi och rörelser påverkar barnens musicerande positivt; deras interpersonella intelligens och delaktighet stärks. Eleverna håller enklare fokus, hyser större engagemang och får en sundare röstteknik. De ges också en större möjlighet att utveckla sina intrapersonella intelligenser, där mänskliga byggstenar som empati, förståelse för andras känslor och självuppfattning utvecklas genom samtal och ökad gruppacceptans.

Mitt projekt har handlat om att göra ett tillgängligt material av barnmusikalen Aldrig Ensam (Petersson 2011) som jag skrev i en tidigare projektkurs. De handskrivna noterna har skrivits i Sibelius notprogram och bildar tillsammans med manus ett kompendium. Låtarna i musikalen har spelats in och bränts till en CD som sedan följer med i kompendiet.

Bilaga: 1 CD

My dream is to work as a shoe designer. Due to this I wanted to learn ”everything” about shoes in my degree project. I was hoping to get in touch with a company so I could design a small collection of shoes, and I found the company Kavat in Kumla which developes and manufactures children’s shoes. Though I wanted my product to be a part of the next summer collection, I had to hurry up with the task and make the deeper research in a second place. The first part of this report is for this reason about the job I did for Kavat and the second part is a research about development and manufacturing of shoes, the history of shoemaking and also the history of shoe fashion.

The task was to design a small collection of baby shoes that was to suit for a given last and it would be included in the summer collection of 2006. The purpose was to offer small children practical and funny shoes and also design shoes that fitted both boys and girls. Shoes have been manufactured in the factory in Kumla since 1945 and today it is one of the last manufacturers in Sweden. Kavat’s target group is children between 0-5 years and it is a genuin trademark with high quality demands. On the market today we can see typical groups of shoes like sportshoes and it is common with big differences between boys’ and girls’ shoes. To get inspired I looked at both children’s shoes and shoes for adults. I also found inspiration in clothes and toys. To get the collection mutually connected a theme was to be used and some examples was insects and fairytales. I sketched a lot of ideas and send them to Kumla and when I visited the factory a second time we made a prototype of one of my sketches. Though the time was running we could not realize further ideas but instead we developed the one we had made so it became perfect.

The result was a pair of playful sandals and I chose four colours that wasn’t typical for boys or girls. This was changed after I had gone and they chose one red and one blue colour instead. The reaction from the retailers was that they looked nice and funny but they were a little too daring, but yet they sold in 800 copys. I am satisfied with my sandals and I really think people will see them among all the other shoes in the stores.

After reading a lot of books about shoes and visiting at two shoe companys and one museum, I have managed to compile a material about development and manufacturing of shoes, the history of the shoe industry and the history of shoe fashion. It wasn’t easy to find good litterature about shoemaking but I finally found a few books that was useful. Now I know the fundamental skills but probably it damands a lot of experience to be able to manufacture shoes in a good way. The educational visit at Ericsson & Saether gave a lot of information about what the branch of shoes looks like today with companys that just decide what the shoes will look like and then they orders everything from Asia. My reflection is that companys looks in a short perspective when they just buys the cheapest things, and don’t go in for durable marketing with reliable trademarks and just manufacturing.

Min dröm är att få formge skor! Därför blev mitt mål med examensarbetet att lära mig ”allt” om skor! Min förhoppning var naturligtvis att få designa en liten kollektion åt ett företag och jag hade turen att få göra ett projekt åt Kavat som utvecklar och tillverkar barnskor i Kumla. På grund av tidspress för att produkten skulle komma med i kollektionen fick jag göra litteraturstudien i efterhand. Första delen handlar därför om den konkreta uppgiften åt Kavat och den andra delen är en fördjupad undersökning om utveckling och tillverkning av skor, hur tillverkningsmetoder och produktion har ändrats genom historien samt skomodets historia.

Uppdraget åt Kavat blev att designa en liten kollektion babyskor som skulle anpassas till en given lästmodell och ingå i sommarkollektionen 2006. Syftet var att erbjuda små barn praktiska och roliga lära-gå-skor och att designa könsneutrala modeller för att bidra till att sudda ut gränsen för vad som är typiskt flickigt och pojkigt. På fabriken i Kumla har man tillverkat skor sedan 1945 och det är en av de få tillverkare som finns kvar i Sverige idag. Kavat riktar sig till barn i åldern 0-5 och det är ett gediget och traditionellt varumärke som har höga krav på kvalitet både vad gäller modeller och material. På marknaden idag ser man ofta att barnskor är indelade i arketypiska grupper. Det är dels sportskor som finns i alla möjliga modeller och färger, det är också en stark uppdelning mellan pojk- och flickskor. För att hämta inspiration till kollektionen tittade jag dels på de barnskor som fanns på marknaden men också på vuxenskor, kläder och leksaker mm. För att kollektionen skulle få en samhörighet ville jag använda mig av ett tema och några förslag är exempelvis småkryp eller sagor & myter osv. Jag skissade på ett antal förslag som skickades iväg till Kumla och när jag kom dit andra gången fick jag vara med och tillverka en prototyp av ett av mina förslag. På grund av tidsbrist innan sommarkollektionen skulle vara klar kunde vi inte förverkliga fler förslag utan fick istället utveckla den jag hade gjort så den blev helt perfekt.

Resultatet blev ett par lekfulla sandaler som tilltalar barn och jag valde fyra färger som inte var typiskt pojkiga och flickiga. Dock ändrades detta efter att jag hade åkt och de kom ut i rött och blått istället. Många återförsäljare som såg dem under hösten tyckte att de såg roliga ut men att den var lite för vågad, men den såldes i alla fall i 800 exemplar. Jag är mycket nöjd med mina sandaler och jag tror absolut att det är sådana skor som de flesta kommer att lägga märke till när de ser dem i affären.

Genom studiebesök och litteratur har jag sammanställt ett material om utveckling och tillverkning av skor, skoindustrins historia samt skomodets historia. Att lära sig tillverka skor genom att bara läsa om det var inte helt lätt. Det var svårt att hitta bra litteratur som var begriplig. Jag tror dock att jag nu kan grunderna men det krävs troligtvis lång erfarenhet innan man kan tillverka skor själv på ett bra sätt. Studiebesöket hos Ericsson & Saether gav mycket information om hur skobranschen i stort ser ut idag med inköpsföretag som tillverkar sina skor i Asien. Min reflektion till detta är att man som företag ser saker i så korta perspektiv när man inte satsar på en hållbar marknadsföring med trovärdiga varumärken och rättvis tillverkning. Jag tror att man i längden skulle tjäna på det.